Joseph Callaerts

(Antwerpen, 11 augustus 1830 - Antwerpen, 3 maart 1901)

Messe, graduel & offertoire, op. 4 (1865)

pour quatre voix avec accompagnement d’orgue

Naar de gewoonte van die tijd kreeg Joseph Callaerts zijn muziekopleiding als koraal in een kerkkoor; in zijn geval was dit in de muziekkapel van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen. Die muziekkapel werd toen geleid door violist en componist Guillaume Jacques Joseph Kennis (1768-1845), een telg uit een befaamde muzikantenfamilie, die kapelmeester was van 1802 tot 1845. Nadat de kerken na het Concordaat van 15 juli 1801 tussen Napoleon Bonaparte en Pius VII opnieuw hun deuren openden, vormde Kennis in moeilijke omstandigheden een kerkkoor en -orkest. Daarbij kon hij een beroep doen op musici van het operaorkest en van militaire muziekkapellen die in Antwerpen gekazerneerd waren. Kennis bouwde binnen de kathedraal een omvangrijke muziekbibliotheek uit, die nu bewaard wordt in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen. Zelf componeerde Kennis slechts een beperkt aantal religieuze werken, maar hij arrangeerde veel werken van, onder anderen, W.A. Mozart. Daarbij paste hij de bezetting aan de eigen ensembles aan en in sommige gevallen plaatste hij een religieuze tekst op een profaan werk.

Naast Kennis kwam Joseph Callaerts toen ook in contact met de bas Corneel Schermers (1799-1887), zangmeester van de koralen. Schermers was ook zangleraar aan de stadsscholen en was in 1843 één van de medestichters van de École de Musique in Antwerpen.

Later heeft Callaerts harmonie en contrapunt gestudeerd bij de Antwerpse componist Henri Simon (1783-1861) en hij is ook in de leer geweest bij Edouard Grégoir (1822-1890), een veelzijdig musicus die actief was als pianist, orgelist, componist en musicograaf. In 1855 werd Callaerts benoemd tot plaatsvervangend organist, en twee jaar later als titularis van de Antwerpse kathedraal. Ondertussen behaalde hij in 1856 aan het Conservatoire royal van Brussel een eerste prijs orgel bij Jacques Nicolas Lemmens (1823-1881). Geleidelijk aan trad hij in het Antwerpse muziekleven ook meer op als harmoniumspeler en organist en werd hij ook een druk gesolliciteerd orgelexpert. Het is mee onder zijn stimulans dat in de jaren 1889-1891 in de kathedraal een nieuw orgel werd gebouwd. Al ging Callaerts’ voorkeur uit naar Aristide Cavaillé-Coll, toch werd het orgel gebouwd door de Brusselse firma Schyven.

In 1867 solliciteerde hij tevergeefs naar het directeurschap van de Vlaamsche Muziekschool van Antwerpen, die in 1898 het Koninklijk Vlaams Conservatorium zou worden. Peter Benoit werd de eerste directeur, maar Callaerts werd meteen als orgelleraar aangesteld. Vanaf 1898 zou hij er ook praktische harmonie doceren. Callaerts overleed op 3 maart 1901, maar zijn dood werd overschaduwd door het overlijden van Benoit op 8 maart.

Callaerts liet een rijk en gevarieerd oeuvre na dat over het algemeen gekenmerkt wordt door een groot respect voor de klassieke traditie. Naast een hele reeks orgelwerken (waaronder een concerto en sonates), componeerde hij ook pianowerken, kamermuziek, orkestwerken, liederen, koorwerken, cantates, een opera (Le retour imprévu) en liturgische muziek, meestal bedoeld voor uitvoering in de kathedraal van Antwerpen. Behalve motetten en litanieën schreef Callaerts ook vier missen. Drie missen, geschreven in 1865, 1885 en 1891, zijn bedoeld voor vierstemmig koor, orgel en orkest; de vierde (ongedateerde) mis is voor driestemmig mannenkoor en orgel.

De orkestversie van zijn eerste mis in fa groot (op. 4) wordt in handschrift bewaard in de bibliotheek van het Antwerpse conservatorium; enkel de versie met orgel werd gepubliceerd. Callaerts componeerde dit werk in 1865 en droeg het op aan Jacob J.B. Fuchs, sacristein van de St.-Marien-Kirche in Oldenburg. In tegenstelling tot de tweede en derde mis – beide ‘messes solennelles’ – is deze mis net zoals de vierde (voor mannenkoor) een eerder eenvoudige ‘missa brevis’. Het graduale (‘Benedicta es tu virgo Maria’) en het offertorium (‘Ave Maria gratia plena’) tonen dat Callaerts deze mis bedoelde voor het liturgisch hoogfeest van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria op 8 december. Het is vermoedelijk geen toeval dat Callaerts zijn eerste mis voor een Mariale feestdag componeerde, aangezien de kerk waarin hij titelvoerend organist was, aan Onze Lieve Vrouw is toegewijd.

Callaerts heeft deze mis duidelijk vanuit zijn praktische ervaring op het kerkdoksaal geschreven. Het koor geeft hij een vrij eenvoudige, overwegend homofone behandeling, terwijl de orgelpartij iets ambitieuzer is en met korte voor-, tussen- en naspelen voor een ritmering van het werk zorgt. Door het efficiënt intercaleren van korte vocale solo’s en het afwisselen van begeleide passages en a-capellafragmenten zorgt hij bovendien met eenvoudige middelen voor een gevarieerd klankbeeld.

Jan Dewilde

Herdruk van een partituur uit de bibliotheek van de Sint-Jacobskerk in Antwerpen, bewaard in de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams
Conservatorium van Antwerpen onder het inventarisnummer 211328-37 / MM-JAC-JACOB-archief-37 en RISM-nummer
702005379.
De reliëfstempel op het titelblad toont dat deze partituur eigendom was van de componist (“Joseph Callaerts, organiste de la Cathédrale d’Anvers”).

De uitgave van deze partituur kadert in het Artesis-onderzoeksproject De muziekcollectie van de Sint-Jacobskerk in Antwerpen: een muziekhistorische en -stilistische studie. Deze partituur werd gepubliceerd in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be).

Joseph Callaerts

(Antwerpen, 11. August 1830 - Antwerpen, 3. März 1901)

Messe, graduel & offertoire, op. 4 (1865)

pour quatre voix avec accompagnement d’orgue

Dem damaligen Gebrauch entsprechend empfing Joseph Callaerts seine musikalische Grundausbildung als Chorknabe in einem Kirchenchor. In seinem Fall war dies die Musikkapelle der Kathedrale Unserer Lieben Frau in Antwerpen. Sie wurde damals von dem Geiger und Komponisten Guillaume Jacques Joseph Kennis (1768-1845) geleitet, dem Nachkommen einer bekannten Musikerfamilie, der von 1802 bis 1845 Kapellmeister war. Nachdem die Kirchen wegen des Konkordats zwischen Napoleon Bonaparte und Pius VII. vom 15. Juli 1801 ihre Türen wieder geöffnet hatten, stellte Kennis unter schwierigen Bedingungen einen Kirchenchor und Kirchenorchester zusammen. Hierfür konnte er Musiker aus dem Opernorchester und aus Militärmusikkapellen, die ihren Standort in Antwerpen hatten, heranziehen. In der Kathedrale baute Kennis eine umfangreiche Musikbibliothek auf, die gegenwärtig in der Bibliothek des Königlichen Konservatoriums Antwerpen untergebracht ist. Kennis selbst schrieb nur eine beschränkte Anzahl geistlicher Kompositionen, aber er bearbeitete zahlreiche Werke, unter anderem solche von Mozart. Dabei schrieb er die Besetzungen für die vorhandenen Ensembles um, und in einigen Fällen unterlegte er einem weltlichen Werk einen geistlichen Text.

Außer Kennis stand Callaerts damals auch unter der Aufsicht des Bassisten Corneel Schermers (1799-1887), dem Sangmeister der Chorknaben. Schermers war auch Gesangslehrer an den städtischen Schulen und wurde 1843 einer der Mitgründer der Ecole de Musique in Antwerpen.

Später studierte Callaerts Harmonielehre und Kontrapunkt bei dem Antwerpener Komponisten Henri Simon (1783-1861) und ging auch bei Edouard Grégoir (1822-1890) in die Lehre, einem vielseitigen Musiker, der als Pianist, Organist, Komponist und Musikschriftsteller tätig war. Im Jahre 1855 wurde Callaerts als stellvertretender Organist angestellt, zwei Jahre später als Hauptorganist der Antwerpener Kathedrale. Unterdessen gewann er 1856 am Conservatoire royal von Brüssel bei Jacques Nicolas Lemmens (1823-1881) den Ersten Preis (Enddiplom) im Orgelspiel. Im Antwerpener Musikleben tat er sich mehr und mehr als Harmoniumspieler und Organist hervor und entwickelte sich zu einem vielgefragten Orgelexperten. Unter anderem war er auch in den Jahren 1889/91 am Bau der neuen Orgel für die Kathedrale beteiligt. Obwohl Callaerts Aristide Cavaillé-Col bevorzugte, wurde die Orgel von der Brüsseler Firma Schyvens angefertigt.

Im Jahre 1867 bewarb er sich vergeblich um die Stelle des Direktors an der Vlaamsche Muziekschool van Antwerpen, die 1898 das Königlich Flämische Konservatorium werden sollte. Peter Benoit wurde der erste Direktor, aber Callaerts wurde zugleich zum Orgellehrer ernannt. Seit 1898 lehrte er auch praktische Harmonielehre. Callaerts starb am 3. März 1901, sein Tod wurde jedoch vom Ableben Peter Benoits am 8. März überschattet.

Callaerts hat ein reiches und vielseitiges Gesamtwerk hinterlassen, das allgemein durch einen großen Respekt vor der klassischen Tradition geprägt ist. Abgesehen von einer ganzen Reihe Orgelwerke (unter anderem ein Konzert und Sonaten) komponierte er auch Klavierwerke, Kammermusik, Orchesterwerke, Lieder, Chorwerke, Kantaten, eine Oper (Le retour imprévu) und liturgische Musik, die in erster Linie für den Gebrauch in der Antwerpener Kathedrale bestimmt war. Außer Motetten und Litaneien schrieb Callaerts auch vier Messen. Drei Messen aus den Jahren 1865, 1885 und 1891 sind für vierstimmigen Chor, Orgel und Orchester bestimmt, die vierte (undatierte) Messe ist für dreistimmigen Männerchor und Orgel geschrieben.

Die handschriftliche Orchesterfassung seiner ersten Messe in F-Dur, Op. 4 wird in der Bibliothek des Antwerpener Konservatoriums aufbewahrt, jedoch nur die Fassung mit Orgel wurde herausgegeben. Callaerts komponierte dieses Werk im Jahre 1865 und widmete es Jacob J.B. Fuchs, Sakristan an der St. Marienkirche in Oldenburg. Im Gegensatz zu der zweiten und dritten Messe beides ‘Messes solemnelles’ ist diese erste, genauso wie die vierte (für Männerchor) eine ziemlich einfache ‘Missa brevis‘. Aus dem Graduale (‚Benedicta es tu virgo Maria‘) und Offertorium (‚Ave Maria gratia plena‘) geht hervor, dass Callaerts diese Messe für den liturgischen Feiertag der unbefleckten Empfängnis Mariae am 8. Dezember bestimmt hatte. Vermutlich ist es kein Zufall, dass Callaerts seine erste Messe für ein Marienfest komponierte, schließlich war die Kirche, an der er fester Organist war, Unserer Lieben Frau geweiht.

Unzweifelhaft schrieb Callaerts dieses Werk auf Grundlage seiner praktischen Erfahrung auf der Orgeltribüne. Den Chor behandelt er überwiegend homophon, während die Orgelpartie etwas anspruchsvoller ist, mit kurzen Vor- und Zwischenspielen, die dem Werk Kontur geben. Durch die wirkungsvollen Einschübe kurzer vokaler Soli und die Abwechslung zwischen begleiteten und unbegleiteten Fragmenten bringt er mit einfachen Mitteln ein farbiges Klangbild zustande.

Jan Dewilde (Übersetzung Michaël Scheck)

Nachdruck einer Partitur aus der Bibliothek der St. Jacobskirche in Antwerpen, jetzt in der Bibliothek des Königlichen Konservatoriums von
Antwerpen unter der Inventarnummer 211328-37 / MM-JAC-JACOB-archief-37 und der RISM-nummer 702005379. Der Prägestempel auf dem Titelblatt gibt an, dass diese Partitur Eigentum des Komponisten (‚Joseph Callaerts, organiste de la Cathédrale d‘Anvers‘) war.

Die Herausgabe dieser Partitur ist Teil des Artesis-Forschungsprojekts De muziekcollectie van de Sint-Jacobskerk in Antwerpen: een muziekhistorische en -stilistische studie. Diese Ausgabe wurde in Zusammenarbeit mit dem Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be) besorgt.

Joseph Callaerts

(Antwerp, 11 August 1830 - Antwerp, 3 March 1901)

Messe, graduel & offertoire, op. 4 (1865)

pour quatre voix avec accompagnement d’orgue

As was customary in his days, Joseph Callaerts enjoyed a typical music education as chorister in a church choir, in his case the music chapel of Our Lady’s Cathedral in Antwerp. This music chapel was then run by violinist and composer Guillaume Jacques Joseph Kennis (1768-1845), a scion of a famous family of musicians, who was choir master from 1802 to 1845. When churches opened their doors again after the concordat of 15 July 1801 between Napoleon Bonaparte and Pope Pius VII, Kennis engineered a church choir and orchestra under precarious circumstances. He was allowed to call on musicians of the opera orchestra and of the military bands that were stationed in Antwerp. At the cathedral Kennis developed a rich music library, now preserved in the library of the Royal Conservatory of Antwerp. Even though Kennis himself composed only a limited number of religious works, he did arrange many works of W.A.Mozart, amongst others. In doing so, he adapted the strength to his own ensembles, and in some cases he put a religious text on a profane work.

Besides Kennis Callaerts also got to know the bass Corneel Schermers (1799-1887), singing master of the choristers. Concurrently Schermers taught singing at the municipal schools, and in 1843 he became co-founder of the Ecole de Musique in Antwerp.

Subsequently Callaerts studied harmony and counterpoint with the Antwerp composer Henri Simon (1783-1861), while also owing a lot to tutoring by Edouard Grégoir (1822-1890), a versatile musician active as a pianist, an organist, a composer and a writer on music. In 1855 Callaerts was appointed deputy organist, and two years later titular organist of Antwerp Cathedral. Meanwhile he had earned a first prize for organ at the Conservatoire royal in Brussels in 1856 with Jacques Nicolas Lemmens (1823-1881). Gradually he also became more prominent in Antwerp music life as a performer on the harmonium and the organ, while concurrently being in great demand as an organ expert. He was instrumental in the railroading of a new organ for the cathedral in the years 1889-1891. Ironically enough, although Callaerts preferred Aristide Cavaillé-Coll, the organ was eventually built by the Brussels firm of Schyven.

In 1867 Callaerts tried in vain to secure the directorship of the Vlaamsche Muziekschool van Antwerpen, which was to become the Royal Flemish Conservatory in 1898. Peter Benoit became its first director, but Callaerts was immediately appointed organ teacher. From 1898 he was also to teach practical harmony. Callaerts passed away on 3 March 1901, but his death was eclipsed by the death of Benoit on 8 March.

Callaerts left behind a rich and varied oeuvre, generally characterized by profound respect for the classical tradition. Besides an impressive series of organ works (including a concerto and sonatas) he also composed piano works, chamber music, works for orchestra, songs, choral works, cantatas, an opera (Le retour imprévu) and liturgical music, mostly meant for execution in the cathedral in Antwerp. In addition to motets and litanies Callaerts also wrote four Masses. Three Masses, written in 1865, 1885 and 1891, are intended for four-part choir, organ and orchestra, the fourth (undated) Mass being for three-part male choir and organ.

The orchestral version of his first Mass in F major op. 4 is preserved as a manuscript in the library of the conservatory in Antwerp; only the version with organ has been published. Callaerts composed this work in 1865 and dedicated it to Jacob J.B. Fuchs, sacristan at St Mary’s Church in Oldenburg. In contrast to the second and third Mass – both of them ‘messes solennelles’ – this Mass is a rather simple ‘missa brevis’, resembling the fourth (for male choir). The graduale (‘Benedicta es tu virgo Maria’) and the offertory (‘Ave Maria gratia plena’) show that Callaerts intended this Mass for the liturgical high feast of the Immaculate Conception of the Virgin Mary on 8 December. Maybe it is no coincidence that Callaerts composed his first Mass for a Marian feast, as the church where he was titular organist was dedicated to Our Lady.

It is clear that Callaerts wrote this Mass on the basis of his practical experience on the church loft. The choir is given a rather simple, preponderantly homophonic treatment, while the organ part is somewhat more ambitious, giving rhythm to the work with short preludes, interludes and postludes. Moreover he provides varied sound effects by efficacious intercalation of short vocal solos and the alternation of accompanied passages and a cappella fragments.

Jan Dewilde (translation: Joris Duytschaever)

Reprint of a score from the library of St James’ church in Antwerp, preserved in the library of the Royal Flemish Conservatory of Antwerp with the inventory number 211328-37 / MM-JAC-JACOB-archief-37 and the RISM number 702005379. The embossed stamp on the title page proves that
this score was the property of the composer (‘Joseph Callaerts, organiste de la Cathédrale d’Anvers’).

The edition of this score is part of the Artesis research project De muziekcollectie van de Sint-Jacobskerk in Antwerpen: een muziekhistorische en -stilistische studie. This score was published in collaboration with the Research Centre for Flemish Music (www.svm.be).