Lodewijk De Vocht
(Antwerpen, 21 september 1887 – ’s Gravenwezel, 27 maart 1977)
Concerto voor cello en orkest in d
(1955-1956)
Dat Lodewijk De Vocht vooral als koor- en liedcomponist bekend is gebleven, stelt zijn orkestwerken ten onrechte in de schaduw: aan het begin van zijn carrière componeerde hij verschillende frisse symfonische gedichten en op latere leeftijd schreef hij nog concerto’s voor viool (1944), cello (1955-1956) en blokfluit (1957). Opmerkelijk is dat De Vocht, die als dirigent veel eigentijdse muziek programmeerde, zowel in zijn vroege als in zijn late orkestwerken, klassieke vormen en een laatromantisch idioom bleef hanteren en er zich dus weinig stilistische evolutie manifesteert.
De Vocht voltooide zijn celloconcerto in januari 1956 en al enkele weken later, op 27 februari, werd het werk gecreëerd. Die creatie vond plaats in de Koninklijke Vlaamse Opera in Antwerpen, tijdens het ‘Jubelconcert ter viering van de Koninklijke Chorale Caecilia’, De Vochts befaamde oratoriumkoor. De Vocht dirigeerde zelf de wereldcreatie, solist was de excellente cellist Edmond Baeyens (1913-1987). De Vocht en Baeyens zetten het concerto met het Groot Symfonisch Orkest van het N.I.R. (het omroeporkest) op plaat (Decca BA 143 230; in 1974 herperst als Decca PR 3001X). Roel Dieltiens maakte een cd-opname, begeleid door het VRT Filharmonisch Orkest onder de leiding van Silveer Van den Broeck (Marco Polo 8.225100).
Met dit driedelige concerto plaatste De Vocht zich in de grote traditie van het romantische concerto. Intense lyriek en klassieke vormgeving passen hier naadloos in elkaar. Opvallend zijn de mooie, goed uitgewerkte cadensen in de hoekdelen, waarbij de componist advies kreeg van Edmond Baeyens.
De Vocht schreef bij zijn concerto een begeleidende tekst die hieronder wordt weergeven:
‘Het eerste deel, Allegro deciso, geeft uiting aan de drang naar beslissende, wilskrachtige vernieuwing waaruit dan een geestdriftige lyriek ontstaat. Het hoofdthema, energieke wekroep op de vier klanken la-re-mi-la wordt, in gewijzigde vorm, eveneens de hoeksteen van het laatste deel.
Het kernmotief van het Lento, bij het begin aarzelend en telkens, na pozen van stilte met meer aandrang terugkomend, wordt gevolgd door een weemoedige doch hartstochtelijke cantilene, zoals de cello deze zingen kan. Dan wordt de schrijnende melancholie als in een zonnestraal opgelost door de violen. Alles wordt nu bewogenheid, uitvloeiend in een serene nazang, waarin het nu blij klinkend hoofdthema in canon wordt bewerkt.
Het Allegro vivace – Presto is de stroom van levensvolheid waarin de twee hoofdelementen van het werk worden opgenomen en in een ontlading van vreugde ineengestrengeld.’
Jan Dewilde
Deze partituur werd uitgegeven met de toestemming van het Lodewijk De Vochtfonds en van CeBeDeM (Belgisch Centrum voor Muziekdocumentatie), dat het orkestmateriaal bewaart (www.cebedem.be).
Deze uitgave is een realisatie van het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be).
Lodewijk De Vocht
(Antwerpen, 21. September 1887 - ’s Gravenwezel, 27. März 1977)
Konzert für Cello und Orchester in d-moll
(1955-1956)
Die Tatsache, dass Lodewijk De Vocht vor allem als Chor- und Liedkomponist bekannt geblieben ist, stellt seine Orchesterwerke zu Unrecht in den Schatten. Zu Anfang seiner Laufbahn komponierte er nämlich mehrere frische symphonische Dichtungen, und in fortgeschrittenem Alter schrieb er Konzerte für Violine (1944), Cello (1955-56) und Blockflöte (1957). Es ist bemerkenswert, dass De Vocht, der als Dirigent viel zeitgenössische Musik aufführte, sowohl in seinen frühen als auch in den späten Orchesterwerken eine spätromantische Tonsprache wählte, weshalb kaum eine stilistische Entwicklung festzustellen ist.
De Vocht vollendete sein Cellokonzert im Januar 1956, und schon wenige Wochen später kam das Werk zur Uraufführung. Die Premiere fand in der Königlichen Flämischen Oper in Antwerpen statt, anlässlich des ‚Jubiläumkonzerts zu Ehren der Königlichen Chorale St. Caecilia‘, De Vochts bekanntem Oratorienchor. De Vocht selbst dirigierte die Uraufführung, Solist war der hervorragende Cellist Edmond Baeyens (1913-1987). De Vocht und Baeyens spielten das Konzert mit dem Großen Symphonieorchester des N.I.R. (dem Rundfunkorchester) auf Platte ein (Decca BA 143 230; erneut aufgelegt als Decca PR 3001X). Roel Dieltiens machte von diesem Werk eine CD-Aufnahme, begleitet vom VRT Filharmonisch Orkest unter der Leitung von Silveer Van den Broeck (Marco Polo 8.225100).
Mit diesem dreisätzigen Werk reiht sich De Vocht in die große Tradition des romantischen Solokonzertes ein. Eindringliche Lyrik und klassische Formgebung fügen sich bruchlos zusammen. Hervorstechend sind die schönen, gut ausgearbeiteten Kadenzen in den Ecksätzen, für die der Komponist bei Edmond Baeyens zu Rate ging.
De Vocht schrieb zu diesem Konzert einen begleitenden Text:
„Der erste Satz, Allegro deciso, drückt den Drang nach entschiedener, willensstarker Erneuerung aus, aus der dann eine begeisterte Lyrik herauswächst. Das Hauptthema, ein energischer Weckruf aus den vier Tönen a-d-e-a, wird in veränderter Form auch zum Stützpfeiler des letzten Satzes.
Auf das Kernmotiv des Lento, das anfänglich zögernd, aber nach Momenten der Stille stets nachdrücklicher wiederkehrt, folgt eine wehmütige, doch leidenschaftliche Kantilene, wie nur das Cello sie singen kann. Dann wird die bittere Melancholie von den Violinen wie in einem Sonnenstrahl aufgelöst. Alles wird jetzt Bewegung, die in einem heiteren Nachgesang zu Ende geht, in dem nun das Hauptthema kanonisch verarbeitet wird.
Das Allegro vivace – Presto ist der Strom des vollen Lebens, in den die beiden Hauptelemente des Werkes aufgenommen und in einem Ausbruch der Freude ineinander verwoben werden.“
Jan Dewilde (Übersetzung Michaël Scheck)
Diese Partitur wurde mit der Zustimmung des Lodewijk De Vochtfonds und von CeBeDeM (Belgisch Centrum voor
Muziekdocumentatie) herausgegeben, wo Sie auch das Orchestermaterial finden (www.cebedem.be).
Diese Ausgabe wurde ermöglicht durch das Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be).
Lodewijk De Vocht
(Antwerp, 21 September 1887 – ‘s Gravenwezel, 27 March 1977)
Concerto for cello and orchestra in D minor
(1955-1956)
Lodewijk De Vocht’s pre-eminence as a composer of choral works and songs has unfairly overshadowed his orchestral works: at the beginning of his career he composed several fresh symphonic poems and in his mature phase he also wrote concertos for violin (1944), cello (1955-1956) and recorder (1957). It is remarkable that De Vocht, despite his pioneering commitment to contemporary music as a conductor, in his own orchestral works typically remained within the confines of classical forms and a late romantic idiom throughout his entire career, thus showing little or no stylistic evolution.
De Vocht completed his cello concerto in January of 1956, and it was already premiered a few weeks later, on 27 February. This creation happened at the Royal Flemish Opera in Antwerp, during the ‘Jubilee Concert in celebration of the Royal Chorale Caecilia’, De Vocht’s famous oratorio choir. De Vocht himself conducted the world premiere, with the outstanding cellist Edmond Baeyens (1913-1987) as soloist. De Vocht and Baeyens recorded the concerto with the Great Symphony Orchestra of the N.I.R. (the National Belgian Radio orchestra), pressed as gramophone record (Decca BA 143 230; in 1974 reissued as Decca PR 3001X). Roel Dieltiens made a CD recording in 1999, accompanied by the VRT (Flemish Radio and Television) Philharmonic Orchestra conducted by Silveer Van den Broeck (Marco Polo 8.225100).
With this concerto in three movements De Vocht aligned himself with the great tradition of the romantic concerto. Intense lyricism and classical form go hand in glove. Particularly striking are the beautiful, impressively elaborated cadenzas in the outer movements, the composer having been well-advised by Edmond Baeyens.
With a view to clarifying his concerto, De Vocht wrote the following text:
‘The first movement, Allegro deciso, expresses the urge for decisive, strong-willed innovation from which an enthusiastic lyricism originates. The principal theme, an energetic exhortation on the four notes a-d-e-a becomes, in adapted form, the cornerstone of the last movement too.
The key motif of the Lento, initially hesitant and recurring with more urgency each time after pauses of silence, is followed by a melancholy but passionate cantilena, such as a cello is eminently suitable to express. Then again the painful melancholy is dissolved by the violins, acting like a ray of sunshine. Everything now becomes emotion, flowing into a serene final hymn, in which the principal theme, now with a merry touch, is being elaborated as a canon.
The Allegro vivace – Presto is the stream of vital fullness that the two main elements of the work are drawn into, intertwined in a discharge of joy.’
Jan Dewilde (translation: Joris Duytschaever)
This score was published by permission from the Lodewijk De Vocht Fund and of CeBeDeM (Belgian Centre for Music
Documentation), which preserves the orchestral materials (www.cebedem.be). This edition has been made possible by the
‘Studiecentrum voor Vlaamse Muziek’/Research Centre for Flemish Music (www.svm.be).