Peter Benoit

(Harelbeke, 17 augustus 1834 - Antwerpen, 8 maart 1901)

4 Fantaisies

(1860)

Peter Benoit componeerde het overgrote deel van zijn pianomuziek toen hij rond 1860 als laureaat van de Belgische Prix de Rome in Parijs verbleef. Naast een rits kleinere pianowerken schreef hij toen ook zijn enige pianosonate en de cyclus Contes et ballades (in deze reeks uitgegeven als nr. 565). Verschillende van die pianocomposities werden ook in Parijs gepubliceerd: dankzij de enorme populariteit van de piano was er een grote behoefte aan steeds nieuwe pianomuziek. Ter illustratie van de populariteit van het instrument: op 27 juni 1861 berichtte het Brusselse tijdschrift Le Guide musical dat Parijs 20.000 pianoleraars telde en op 5 december 1861 schreef het zelfde blad dat men er zelfs aan denkt om belastingen op piano’s te heffen.

De 4 fantasieën die Benoit meer dan waarschijnlijk in 1860 componeerde, werden door de Parijse muziekuitgeverij Richault in drie aparte bundels gepubliceerd: Deux fantasias op. 9, Troisième fantaisie op. 18 en Quatrième fantasia op. 20. Naar alle waarschijnlijkheid werden de fantasieën begin 1861 uitgegeven: op 16 december 1861 meldde het tijdschrift La France musicale dat Benoit verschillende pianowerken aan uitgeverij Richault had bezorgd en op 21 februari 1861 schrijft hij in een brief aan zijn ouders dat hij hen enkele pas gepubliceerde pianowerken zal toesturen.

Om in de overvloed aan pianowerken die in Parijs dagelijks op de markt kwamen toch de aandacht op zijn composities te vestigen was het strategisch een goede zet om ze op te dragen aan pianoleraars, pianisten en muziekrecensenten. Opus 9 droeg Benoit op aan Gustave Chadeuil, muziekrecensent bij de krant Le Siècle; opus 18 aan de pianiste Angèle Tailhardat en opus 20 aan de pianiste Rosa Escudier-Kastner, echtgenote van de muziekuitgever en -journalist Marie Escudier (aan wie hij eerder zijn Trois caprices op. 7 had opgedragen).

Angèle Tailhardat kende Benoit ongetwijfeld via zijn vriend ‘le docteur’ Paul Gachet (bekend van het Van Gogh-schilderij), die op zijn beurt bevriend was met de broer (en eveneens dokter) van de jonge pianiste.

Op 21 maart 1861 speelde Angèle Tailhardat in de Salle Herz naast werk van Beethoven, Chopin en Gottschalk ook Benoits Deux fantasias op. 9. In Le Guide musical van 4 april 1861 verscheen volgende recensie (gebaseerd op Franse recensies) die meteen ook een licht werpt op een deel van Benoits Parijse pianomuziek:

‘Nous citons avec plaisir le concert donné, à la salle Herz, le 21 mars, par Mlle Tailhardat. La jeune pianiste a su bien choisir ses morceaux : un trio de Beethoven, des œuvres de Chopin, Pierre Benoît et Gottschalk. -Quel bonheur de trouver une pianiste qui ne joue pas de sa musique!- L’exécution de Mlle Tailhardat est sage; elle interprète les auteurs avec un excellent sentiment musical. L’œuvre de M. Benoit, intitulée Deux Fantasia, a produit beaucoup d’effet. M. Benoît est un compositeur de la bonne école: ses compositions pour piano n’ont rien de commun avec la gymnastique des doigts qui souvent, est le seul mérite de ces sortes de conceptions modernes. Le Caprice en fa mineur, les Fantasias et les mazurkas, œuvre 8, sont des ouvrages qui se recommandent autant par le tour original de la pensée que par leur élégance. L’Inquiétude, romance sans paroles, a toute l’importance et la distinction des romances sans paroles de Mendelssohn. Il suffit de jeter un coup d’œil sur les Trois Caprices, œuvre 7, et les Fantaisies, œuvres 18 et 20, pour se convaincre que l’auteur -tout en écrivant des ouvrages très remarquables pour le piano- a voulu rester musical. Ce ne sont pas des pensées enchâssées les unes dans les autres, n’ayant pour résultat qu’une promenade épileptique des doigts sur le clavier. Non, telle n’a pas été l’intention de M. Pierre Benoît, en livrant le fruit de ses études à la publicité. Il se montre compositeur là ou d’autres restent pianistes. Nous sommes heureux de rendre justice à un homme de talent que l’Allemagne a su apprécier avant nous.’

Van de vier fantasieën is de derde veruit de populairste: het stuk werd verschillende keren bewerkt en het is met voorsprong het meest gespeelde Vlaamse pianowerk. Deze Troisième fantaisie werd op cd opgenomen door Ronald Brautigam (‘Van Liszt en zo meer’, Eigenwijs EW9416), Jozef De Beenhouwer (‘In Flander’s fields’, vol. 15, Phaedra 92015) en Peter Vanhove (‘Flemish romantic and impressionist piano music’, Pavane ADW 7463). Een opname uit 1977 door Marie-Claude Werchowska werd in 1998 op cd heruitgebracht (‘Belgian works for piano’, René Gailly 99009). Alle fantasieën werden door Frédéric Gevers opgenomen en zijn beschikbaar op de cd ‘Music from Flanders, vol. 1: Peter Benoit’ (DOM 2910 34).

Jan Dewilde

Herdruk van een exemplaar uit de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium in Antwerpen. Deze partituur werd gepubliceerd in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be)

Peter Benoit

(Harelbeke, 17. August 1834 - Antwerpen, 8. März 1901)

4 Fantaisies

(1860)

Peter Benoit komponierte den größten Teil seiner Klaviermusik in der Zeit um 1860, während er sich als Träger des belgischen Rompreises in Paris aufhielt. Außer einer Reihe kleinerer Klavierwerke schrieb er damals auch seine einzige Klaviersonate und den Zyklus Contes et ballades (in dieser Reihe herausgegeben mit der Nummer 565). Mehrere dieser Klavierkompositionen wurden auch in Paris herausgegeben. Aufgrund der enormen Popularität des Klaviers war nämlich das Bedürfnis an stets neuer Klaviermusik groß. Zur Illustration der Popularität des Instruments: Am 27. Juni 1861 berichtete die Brüsseler Zeitschrift Le Guide musical, dass Paris 20.000 Klavierlehrer zählte, und am 5. Dezember 1861 schrieb dasselbe Blatt, dass sogar daran gedacht würde, eine Steuer auf Klaviere zu erheben.

Die 4 Fantasien, die Benoit höchstwahrscheinlich im Jahre 1860 komponierte, wurden im Pariser Musikverlag Richaut in drei Lieferungen herausgegeben: Deux fantasias op. 9, Troisième fantaisie op. 18 und Quatrième fantasia op. 20. Aller Wahrscheinlichkeit nach wurden sie Anfang 1861 veröffentlicht. Am 16. Dezember 1861 berichtete nämlich die Zeitschrift La France musicale, Benoit hätte dem Verlag Richaut verschiedene Klavierwerke übergeben, und am 21. Februar 1861 schreibt er in einem Brief an seine Eltern, er werde ihnen einige gerade gedruckte Klavierwerke zuschicken.

Um in dem Überfluss an Klavierwerken, die in Paris täglich auf den Markt geworfen wurden, doch die Aufmerksamkeit auf seine Kompositionen zu lenken, war es ein guter Schachzug, sie Klavierlehrern, Pianisten und Musikkritikern zu widmen. Opus 9 eignete Benoit Gustave Chadeuil zu, Musikkritiker bei der Tageszeitung Le Siècle, Opus 18 der Pianistin Angèle Tailhardat und Opus 20 der Pianistin Rosa Escudier-Kastner, Ehefrau de Musikverlegers und –Journalisten Marie Escudier (dem er zuvor schon seine Trois caprices op. 7 gewidmet hatte).

Angèle Tailhardat kannte Benoit zweifellos über seinen Freund ‚le docteur‘ Paul Gachet (bekannt von dem Gemälde von Van Gogh), der seinerseits mit dem Bruder der jungen Pianistin (ebenfalls ein Arzt) befreundet war.

Am 21. März 1861 spielte Angèle Tailhardat in der Salle Herz, neben Werken von Beethoven, Chopin und Gottschalk auch Benoits Deux fantasias op. 9. In Le Guide musical vom 4. April 1861 erschien folgende Besprechung (fußend auf französische Kritiken), die gleichzeitig einiges aussagt über einen Teil von Benoits Pariser Klaviermusik:

„Wir erwähnen mit Vergnügen das Konzert von Fräulein Tailhardin am 21. März in der Salle Herz. Die junge Pianistin hatte ihre Stücke gut ausgewählt: Ein Trio von Beethoven, Werke von Chopin, Benoit und Gottschalk. -Welche Seligkeit einer Pianistin, zu begegnen, die keine eigene Musik spielt!- Die Ausführungen des Fräuleins Tailhardin sind verständig, sie interpretiert die verschiedenen Komponisten mit auserlesenem musikalischen Empfinden. Das Werk des Herrn Benoit, mit dem Titel Deux Fantasia, hat viel Effekt gemacht. Herr Benoit ist ein gut geschulter Komponist. Seine Kompositionen haben nichts mit der Fingergymnastik gemein, die oftmals das einzige Verdienst derartiger moderner Gebilde ist. Die Caprice in F moll, die Fantasias und die Mazurkas, Werk 8, sind Werke, die für sich sprechen, sowohl durch ihre originellen Ideen als auch ihre Eleganz. Aus L‘Inquiétude, einer Romanze ohne Worte, spricht die gleiche Bedeutsamkeit und Noblesse wie aus den Romanzen ohne Worte von Mendelssohn. Es genügt, einen Blick auf die Trois Caprices, Werk 7, und die Fantaisies, Werk 18 und 20, zu werfen, um sich davon zu überzeugen, dass der Verfasser -beim Schreiben sehr beachtenswerter Klavierwerke- musikalisch bleiben wollte. Hier jagt nicht der eine Gedanke den anderen, mit als einzigem Ergebnis ein unbeherrschtes Schweifen der Finger auf der Klaviatur. Nein, es war nicht Herrn Benoits Absicht, die Früchte seiner Studien dem Erfolg aufzuopfern. Er erweist sich als ein Komponist, wo andere nur Pianist bleiben. Es macht uns glücklich, einem talentvollen Mann Gerechtigkeit widerfahren zu lassen, den Deutschland früher als wir schätzen gelernt hat.“

Von den vier Fantasien ist die dritte die weitaus Bekannteste. Das Stück wurde einige Male überarbeitet, und es ist auch mit Vorsprung das am meisten gespielte flämische Klavierwerk. Diese Troisième fantaisie wurde von Ronald Brautigam auf CD aufgenommen (‚Van Liszt en zo meer‘, Eigenwijs EW9416), Jozef De Beenhouwer (‚In Flander‘s Fields, Vol. 15‘, Phaedra 92015) und Peter Vanhove (‚Flemish romantic and impressionist piano music‘, Pavane ADW 7463). Eine Aufnahme von Marie-Claude Werchowska aus dem Jahre 1977 wurde 1998 auf CD herausgebracht (‚Belgian works for piano‘, René Gailly 99009). Alle Fantasien wurden von Frédéric Gevers aufgenommen und sind erhältlich auf der CD ‚Music from Flanders, Vol. 1: Peter Benoit‘ (DOM 2910 34).

Jan Dewilde (Übersetzung Michael Scheck)

Nachdruck eines Exemplars aus der Bibliothek des Königlich flämischen Konservatoriums Antwerpen. Diese Partitur wurde herausgegeben in Zusammenarbeit mit dem Studienzentrum für Flämische Musik (Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm).be).

Peter Benoit

(Harelbeke, 17 August 1834 – Antwerp, 8 March 1901)

4 Fantaisies

(1860)

Peter Benoit composed the major part of his piano music when he stayed in Paris as laureate of the Belgian Prix de Rome around 1860. In addition to a batch of minor piano works he then also wrote his only piano sonata and the cycle Contes et ballades (published in this series as number 565). Several of those piano compositions were also published in Paris: due to the enormous popularity of the piano there was a great and unrelenting demand for new piano music. To illustrate the instrument’s popularity: on 27 June 1861 the Brussels periodical Le Guide musical reported that Paris counted 20,000 piano teachers, and on 5 December 1861 the same magazine wrote that some people were considering the levying of taxes on pianos.

The 4 fantasias that Benoit composed in all likelihood in 1860 were published in three separate volumes by the Paris music publisher Richault: Deux fantasias op. 9, Troisième fantaisie op. 18 and Quatrième fantasia op. 20. Most probably the fantasias were published early in 1861: on 16 December 1861 the periodical La France musicale informs that Benoit had delivered several pieces for piano to the publishing house of Richault, and on 21 February 1861 he mentions in a letter to his parents that he intends to send them some recently published piano pieces.

With a view to drawing attention to his compositions despite the fact that the Parisian market was daily inundated with piano pieces it was strategically productive to dedicate them to piano teachers, pianists and music reviewers. Benoit dedicated opus 9 to Gustave Chadeuil, music critic with the newspaper Le Siècle; opus 18 to the pianist Angèle Tailhardat and opus 20 to the pianist Rosa Escudier-Kastner, spouse of the music publisher and music critic Marie Escudier (to whom he had already dedicated earlier his Trois caprices op. 7).

No doubt Benoit knew Angèle Tailhardat through his friend, ‘doctor’ Paul Gachet (famous by virtue of Van Gogh’s painting), who was in turn on friendly terms with the brother of the young pianist, himself also a doctor.

On 21 March 1861 Angèle Tailhardat’s recital at the Herz Hall included in addition to works by Beethoven, Chopin and Gottschalk also Benoit’s Deux fantasias op. 9. In Le Guide musical of 4 April 1861 the following review appeared (based on French critiques), in one stride throwing light on part of Benoit’s Parisian piano music:

“We dwell with pleasure on the concert given at the Salle Herz on 21 March by Miss Tailhardat. The young pianist had made a felicitous choice of pieces: a trio by Beethoven, works by Chopin, Pierre Benoît and Gottschalk. – What a pleasure to find a pianist who doesn’t play her own music! – Miss Tailhardat’s performance is sensible; she interprets the composers with an excellent musical flair. The work by Mr Benoit entitled Deux Fantasia had a great impact. Mr Benoît is a composer of the good school: his compositions for piano have nothing in common with the gymnastics of the fingers in which often resides the only merit of such modern conceptions. The Caprice in F minor, the Fantasias and the mazurkas, opus 8, are works that recommend themselves both by virtue of their original turn of ideas and of their elegance. In Inquiétude, a romance without words, one finds the whole importance and the distinction of Mendelssohn’s romances without words. A glance at the Trois Caprices, opus 7, and at the Fantaisies, opus 18 and 20, suffices to convince us that the author, to be sure while writing remarkable works specifically for the piano, has an overriding loyalty to musicality. No thoughts artificially intertwined, resulting only in an epileptic walk of the fingers on the keyboard. No, this was not in the least Mr Pierre Benoît’s intention when he offered the fruit of his studies to the public. He proves his mettle as a composer while others remain mere pianists. We are delighted to do this talented man justice after Germany has already recognized him as such before us.”

Of the four fantasias the third one is by far the most popular one: the piece was adapted several times and it is by a large margin the most frequently played Flemish piano piece. This Troisième Fantaisie has been recorded on CD by Ronald Brautigam (‘Van Liszt en zo meer’, Eigenwijs EW9416), Jozef De Beenhouwer (‘In Flanders’ fields’,vol.15, Phaedra 92015) and Peter Vanhove (‘Flemish Romantic and Impressionist Piano music’, Pavane ADW 7463). A recording from 1977 by Marie-Claude Werchowska was re-issued in 1998 on CD (‘Belgian Works for Piano’, René Gailly 99009). All fantasias have been recorded by Frédéric Gevers and are available on the CD ‘Music from Flanders, vol. 1: Peter Benoit’ (DOM 291034).

Jan Dewilde (translation Joris Duytschaever)

Reprint of a copy from the library of the Royal Flemish Conservatory in Antwerp. This score was published in cooperation with the Centre for Flemish Music (Studiecentrum voor Vlaamse Muziek(www.svm).