Alphonse Mailly

(Brussel, 27 november 1833 – Elsene, 10 januari 1918)

Sonate pour orgue, op. 1

Alphonse Mailly werd in een muzikaal milieu geboren: zijn vader Pierre studeerde aan het Brussels Conservatorium bij de Franse cellovirtuoos Nicolas Platel (1777-1835) en maakte een mooie carrière als solocellist aan de Muntschouwburg en als kapelmeester van de Begijnhofkerk in Brussel. Het was dan ook vader Mailly die zijn zoon Alphonse zijn eerste muzieklessen gaf. Daarna trok Alphonse Mailly naar het Brussels Conservatorium waar hij piano studeerde bij Jean-Baptiste Michelot en orgel bij Christian Friedrich Girschner en Jacques Nicolas Lemmens. In 1850 behaalde hij een eerste prijs piano, een eerste prijs orgel volgde vier jaar later. Tussendoor moet hij ook compositielessen gevolgd hebben bij directeur François-Joseph Fétis.

Mailly kwam eerst aan de kost als pianist-begeleider in de Muntschouwburg en als organist in de Brusselse Finisterraekerk, waar hij een Loret-orgel bespeelde. In 1861 werd hij dan pianoleraar aan het Conservatorium van Brussel - in die hoedanigheid gaf hij les aan Edgar Tinel -, om dan in 1869 zijn leraar Lemmens op te volgen. Mailly verwierf een grote reputatie als orgelpedagoog. Tussen 1870 en 1903 begeleidde hij 58 studenten naar een eerste prijs, onder hen Jean-Baptiste De Pauw, Louis Maes, Léon Dubois, August De Boeck, Léandre Vilain, Charles Gras, Henry Sarly en Charles Brewaeys. In 1869 werd Mailly ook aangesteld als organist van de Karmelietenkerk in Brussel, waar pas onder de leiding van Pierre Schyven een Merklin-Schütze-orgel was gebouwd. Zijn orgelspel lokte op zondag veel toehoorders naar de kerk.

Ondertussen groeide Mailly’s faam als concertorganist. Na een concert op 8 maart 1858 in de Parijse Église Saint-Vincent-de-Paul (met werk van Bach en Mendelssohn, en improvisaties) had Hector Berlioz hem enthousiast geloofd als ‘l’un des plus savants virtuoses que l’art moderne du grand orgue ait produits.’ De Revue et Gazette musicale de Paris klonk wel iets genuanceerder  (14 maart 1858): ‘Il a la tête bien meublée des chefs-d’oeuvre de nos grands maîtres, et il les interprète en bon style classique; style un peu trop lié peut-être, ce qui rend ce genre lourd et confus. On oublie que Bach écrivait ses pièces de musique sacrée pour le piano ou le clavecin-pédalier. Quoi qu’il en soit, M. Mailly a fait preuve d’un toucher délicieux, d’un phrasé suave et claire dans l’andante de la sonate de Mendelssohn. Dans son improvisation, il s’est montré nourri des bonnes doctrines de la musique religieuse, et néanmoins, par ses modulations, harmoniste oseur, mais logique. S’il est venu ici dans l’espérance d’y être distingué, il a atteint son but.’ Later concerteerde hij ook in Amsterdam, Rijsel en in Londen, tijdens de Wereldtentoonstelling van 1871. Voor die Wereldtentoonstelling mocht elk participerend land een organist afvaardigen die dan een reeks concerten mocht geven op het nieuwe orgel van Willis & Sons in de Royal Albert Hall. Mailly kreeg zo de unieke kans om zich aan een internationaal publiek te presenteren, naast organisten als Camille Saint-Saëns en Anton Bruckner. Bij zijn terugkeer naar België schreef Le Guide musical (7 september 1871) dat Mailly als virtuoos én als componist succes had gekend: ‘Il se présentait devant un public nouveau, qui a, on le sait, des traditions et des habitudes; son interprétation sobre et magistrale des oeuvres classiques, le caractère élevé de ses propres compositions, lui ont tout d’abord conquis ce public, difficile et peu enthousiaste de sa nature, qui pourtant, dès la deuxième audition, accordait au savant organiste les honneurs d’un double rappel.’

Mailly verzorgde ook tal van inspelingsconcerten. Twee voorbeelden uit de vele: op 1 maart 1890 speelde hij samen met Charles-Marie Widor en Charles-Marie Danneels het inauguratieconcert van het Schyvenorgel in de Salle Philharmonique in Luik en op 17 december 1891 speelde hij met Joseph Callaerts en, opnieuw Widor het Schyvenorgel van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen in. Ook werd hij druk gesolliciteerd als adviseur bij orgelbouwprojecten. Zo was hij van dichtbij betrokken bij de bouw van het Cavaillé-Coll-orgel in het Brussels Conservatorium, dat op 14 juli 1880 werd ingespeeld.

Als componist liet Mailly een bescheiden oeuvre na, bestaande uit enkele kamermuziekwerken, pianocomposities en werken voor harmonium en orgel. Zijn driedelige Sonate pour orgue in re klein, is zijn meest substantiële werk en doet betreuren dat hij niet meer heeft gecomponeerd. Door de melodieuze, ritmische en harmonische inventiviteit overstijgt deze klassiek-romantische sonate in verre het voorspelbare virtuozenwerk.

Over de ontstaansgeschiedenis van de aan Fétis opgedragen sonate is weinig gekend. De sonate kreeg een zekere bekendheid nadat Mailly ze tijdens de International Exhibition van 1871 in Londen speelde, maar ze werd nooit een echt repertoirestuk.

In 2008 werd de sonate op cd opgenomen door de Engelse organist Simon Niemiński op het Matthew Copley-orgel van de St. Mary’s Metropolitan Cathedral in Edinburgh (‘The Organ at the Met’, Pro Organo). De opname uit de jaren 1970 door de Nederlandse organist Feike Asma op het orgel van Sint-Bavo in Haarlem werd in 2010 opnieuw op cd uitgebracht (‘Feike Asma’, Festivo).

De sonate duurt 21’ à 23’.

Jan Dewilde

Bibliografie:

- Walter Callaert, Alphonse Mailly (1833 - 1918): een vergeten grootheid van de Belgische orgelkunst, in: Orgelkunst (20), 1997, nr. 3, p. 3-36.

- Orpha Ochse, Organists and organ playing in nineteenth-century France and Belgium (Indiana University Press, 2000).

Herdruk van een exemplaar uit de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen. Deze partituur werd gepubliceerd in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be).

Alphonse Mailly

(Brüssel, 27. November 1833 - Elsene, 10. Januar 1918)

Sonate für Orgel, op. 1

Alphonse Mailly stammte aus einem musikalischen Elternhaus. Sein Vater Pierre, der am Brüsseler Konservatorium bei dem französischen Cellovirtuosen Nicolas Platel (1711-1835) studiert hatte, war erfolgreich als Solocellist an der Oper und Kapellmeister der Kirche des Beginenhofs in Brüssel. Vater Mailly gab seinem Sohn auch den ersten Musikunterricht. Später schrieb Alphonse Mailly sich am Brüsseler Konservatorium ein, wo er bei Jean-Baptiste Michelot Klavier und bei Christian Friedrich Girschner und Jacques Nicolas Lemmens Orgel studierte. Im Jahre 1850 machte er den Abschluss im Hauptfach Klavier, vier Jahre später im Hauptfach Orgel. In der Zwischenzeit hatte er wohl auch Kompositionsunterricht bei Direktor François-Joseph Fétis genommen.

Mailly verdiente anfänglich seinen Unterhalt als Korrepetitor an der Oper und Organist an der Finisterrae-Kirche in Brüssel, wo ihm eine Loret-Orgel zur Verfügung stand. Im Jahre 1861 wurde er dann Klavierdozent am Brüsseler Konservatorium. Dort war auch Edgar Tinel sein Schüler. Schließlich wurde er 1869 zum Nachfolger seines Lehrers Lemmens ernannt. Als Orgelpädagoge war er hoch angesehen. Zwischen 1870 und 1903 brachte er 58 Studenten zum erfolgreichen Abschluss, unter ihnen Jean-Baptiste De Pauw, Louis Maes, Léon Dubois, August De Boeck, Léandre Vilain, Charles Gras, Henry Sarly und Charles Brewaeys. 1869 wurde er auch Organist an der Brüsseler Karmeliterkirche, wo gerade unter der Aufsicht von Pierre Schyven eine Merklin-Schütze-Orgel fertiggestellt worden war. Sein Orgelspiel lockte sonntags viele Zuhörer in die Kirche.

Unterdessen wuchs sein Ruhm als Organist. Nach einem Konzert am 8. März 1858 in der Pariser Kirche Saint-Vincent-de-Paul (mit Werken von Bach und Mendelssohn, und Improvisationen) pries Hector Berlioz ihn begeistert als ‚einen der kundigsten Virtuosen, den die moderne Kunst der großen Orgel hervorgebracht hat.‘ Die Revue et Gazette musicale de Paris sprach sich etwas nuancierter aus (14. März 1858): „In seinem Kopf sind die Meisterwerke unserer Großen sehr wohl anwesend, und er führt sie in gutem klassischen Stil aus; vielleicht etwas zu sehr gebunden, was dergleichen Stücke schwer und undeutlich macht. Man übersieht, dass Bach seine geistlichen Stücke für das Klavier oder Pedalcembalo geschrieben hat. Wie auch immer, Herr Mailly ließ einen wunderbaren Anschlag hören, auch eine milde und durchsichtige Phrasierung im Andante der Sonate von Mendelssohn. Bei der Improvisation zeigte er sich vertraut mit den Regeln der geistlichen Musik und dennoch harmonisch gewagt, aber logisch in seinen Modulationen. Sollte er hierhergekommen sein in der Hoffnung sich auszuzeichnen, so hat er sein Ziel erreicht.“

Später konzertierte er auch in Amsterdam, Lille und in London anlässlich der Weltausstellung von 1871. Hierzu konnte jedes der teilnehmenden Länder einen Organisten entsenden, der dann auf der neuen Orgel von Willis & Sons in der Royal Albert Hall eine Anzahl Konzerte geben durfte. Mailly bekam so die einzigartige Gelegenheit, sich bei einem internationalen Publikum bekanntzumachen, ebenso wie Camille Saint-Saëns und Anton Bruckner. Bei seiner Rückkehr nach Belgien schrieb Le Guide musical (7. September 1871), dass Mailly sowohl als Virtuose wie auch als Komponist erfolgreich war: „Er präsentierte sich einem neuen Publikum, das wie man weiß seine eigenen Traditionen und Gewohnheiten hat. Mit seiner ungekünstelten und meisterhaften Interpretation der klassischen Werke und dem erhabenen Charakter seiner eigenen Kompositionen eroberte er sogleich das Publikum, das an sich schwierig und wenig begeisterungsfähig ist, das dem großartigen Organisten jedoch schon bei seinem zweiten Auftritt die Ehre des zweimaligen Zurückrufens zu Teil werden ließ.“

Mailly absolvierte auch zahlreiche Orgeleinspielungen. Zwei Beispiele aus vielen: Am 1. März 1890 spielte er zusammen mit Charles-Marie Widor und Charles-Marie Danneels das Einweihungskonzert auf der Schyven-Orgel im Philharmonischen Saal in Lüttich, und am 17. Dezember 1891 mit Joseph Callaerts und wiederum Widor die Schyven-Orgel in der Kathedrale Unserer Lieben Frau in Antwerpen ein.

Als Komponist hinterließ Mailly ein bescheidenes Oeuvre, bestehend aus Kammermusik, Klavierwerken und Kompositionen für Harmonium und Orgel. Seine dreisätzige Sonate pour Orgue in d-Moll ist sein stärkstes Werk, und es ist zu bedauern, dass er nicht mehr komponiert hat. Durch den melodischen, rhythmischen und harmonischen Einfallsreichtum übertrifft diese klassisch-romantische Sonate das Klischee eines Virtuosenstücks bei weitem.

Über die Entstehungsgeschichte dieser Fétis gewidmeten Sonate ist wenig bekannt. Sie erregte einiges Aufsehen, als Mailly sie auf der Weltausstellung von 1871 spielte, wurde jedoch niemals ein echtes Repertoirestück.

Der englische Organist Simon Nieminški spielte die Sonate auf der Matthew Copley-Orgel der St. Mary‘s Metropolitan Cathedral in Edinburgh (‚The Organ at the Met‘, Pro Organo) auf CD ein (2008). Die Aufnahme des niederländische Organisten Feike Asma auf der Orgel van Sint-Bavo in Haarlem aus den siebziger Jahren des vorigen Jahrhunderts wurde 2010 neu auf CD herausgebracht (‚Feike Asma‘, Festivo).

Die Aufführungsdauer beträgt ca. 22’.

Jan Dewilde (Übersetzung Michaël Scheck )

Bibliographie:

- Walter Callaert, Alphonse Mailly (1833 - 1918): een vergeten grootheid van de Belgische orgelkunst, in Orgelkunst (20), 1997, Nr. 3, P. 3-36.

- Orpha Ochse, Organists and organ playing in nineteenth-century France and Belgium (Indiana University Press, 2000)

Nachdruck eines Exemplars aus der Bibliothek des Königlich flämischen Konservatoriums Antwerpen. Diese Partitur wurde herausgegeben in
Zusammenarbeit mit dem Studienzentrum für Flämische Musik (Studiecentrum voor Vlaamse Muziek – www.svm.be).

Alphonse Mailly

(Brussels, 27 November 1833 – Elsene, 10 January 1918)

Sonate pour orgue, op. 1

Alphonse Mailly was born in a musical domestic environment: his father Pierre studied at the Brussels Conservatoire with the French cello virtuoso Nicolas Platel (1777-1835), building a fine career as solo cellist at the Monnaie Opera and as director of music at the church of the Beguinage in Brussels. It was therefore logical for father Mailly to impart the first music lessons to his son Alphonse. Subsequently Alphonse moved to the Brussels Conservatoire, where he studied piano with Jean-Baptiste Michelot and organ with Christian Friedrich Girschner and Jacques Nicolas Lemmens. In 1850 he earned his diploma for piano, followed by a diploma for organ four years later. In between he allegedly took composition classes with director François-Joseph Fétis.

Mailly subsisted first as a pianist-accompanist at the Monnaie Opera and as organist at the Brussels Finisterre church, where he had a Loret organ at his disposal. In 1861 he was appointed piano teacher at the Brussels Conservatoire – in that capacity he taught Edgar Tinel – , to become the successor of his teacher Lemmens in 1869. Mailly acquired quite a reputation as an organ pedagogue. Between 1870 and 1903 he coached 58 students for their diploma, including Jean-Baptiste De Pauw, Louis Maes, Léon Dubois, August De Boeck, Léandre Vilain, Charles Gras, Henry Sarly and Charles Brewaeys. In 1869 Mailly was also appointed organist of the Carmelite church in Brussels, where lately a Merklin-Schütze organ had been built under supervision of Pierre Schyven. His performances drew crowds to the church on Sundays.

Concurrently Mailly’s fame as a concert organist grew steadily. After a concert on 8 March 1858 at the church of Saint-Vincent-de-Paul in Paris (featuring works by Bach, Lemmens and Mendelssohn as well as improvisations) Hector Berlioz had praised him enthusiasti-cally as ‘one of the best informed virtuosos that the modern art of the grand pipe organ has produced.’ The Revue et Gazette musicale de Paris offered a more nuanced judgement (14 March 1858): ‘His mind is steeped in the masterpieces of our great masters, and he interprets them in a solid classical style; a style that is perhaps a bit too tied, resulting in a genre that is rather heavy and confused. It is too often forgotten that Bach wrote his pieces of sacred music for the piano or the harpsichord with pedal. However that may be, Mr Mailly proved his mettle with a delightful touch, a phrasing that was smooth and clear in the andante of the Mendelssohn sonata. In his improvisation he showed ample evidence of having been fed with the good doctrines of religious music and nevertheless also daring but logical in his harmonisations, throughout his modulations. If he came here hoping to excel, he achieved the task set.’

Later he also performed in Amsterdam, Lille and in London, during the World Exhibition of 1871. For that World Exhibition each participating country was invited to send an organist with a view to giving a series of recitals on the new Willis & Sons organ at Royal Albert Hall. Thus Mailly got the unique opportunity to present himself for an international audience, in the same bracket as organists such as Camille Saint-Saëns and Anton Bruckner. Upon his return to Belgium Le Guide musical (7 September 1871) wrote that Mailly had been acclaimed both as a virtuoso and as a composer: ‘He presented himself for a new audience which, as we know, is based by its own traditions and habits; his sober and majestic interpretation of the classics as well was the lofty character of his own compositions, enabled him first and foremost to conquer this audience, difficult and phlegmatic by nature, which however, from the second concert onwards, granted the informed organist the honours of two curtain calls.’

Mailly also took care of many inaugural concerts. Two examples from many: on 1 March 1890 he inaugurated, together with Charles-Marie Widor and Charles-Marie Danneels, the Schyven organ at the Salle Philharmonique in Liège, and on 17 December 1891 he inaugurated the Schyven organ at the Cathedral of Our Lady in Antwerp, together with Joseph Callaerts and, again, Widor. He was also in great demand as an adviser for organ building projects. Thus he was involved in the building of the Cavaillé-Coll organ at the Brussels Conservatoire, inaugurated on 14 July 1880.

As a composer Mailly left behind a modest oeuvre, consisting of some chamber music, piano compositions and works for harmonium and organ. His tripartite Sonate pour orgue in D minor is his most substantial work, making us regret that he did not compose more. By virtue of its melodious, rhythmic and harmonic inventiveness this classic-romantic sonata transcends by far the predictable virtuoso style.

The genetic history of this sonata dedicated to Fétis is not well-documented. The sonata became famous to a certain extent after Mailly played it during the International Exhibition of 1871 in London, but it did not really make it into the canon.

In 2008 the sonata was recorded on CD by English organist Simon Nieminški on the Matthew Copley organ of St Mary’s Metropolitan Cathedral in Edinburgh (‘The Organ at the Met’, Pro Organo). The recording from the 1970s by Dutch organist Feike Asma on the organ of St Bavo’s in Haarlem was reissued on CD in 2010 (‘Feike Asma’, Festivo).

The sonata’s duration is 21 to 23 minutes.

Jan Dewilde (translation: Joris Duytschaever)

Bibliography:

- Walter Callaert, Alphonse Mailly (1833 – 1918): een vergeten grootheid van de Belgische orgelkunst, in: Orgelkunst (20), 1997, Nr 3, p. 3-36.

- Orpha Ochse, Organists and Organ Playing in Nineteenth-Century France and Belgium (Indiana University Press, 2000).

Reprint of a copy from the library of the Royal Flemish Conservatory in Antwerp. This score was published in cooperation with the Centre for Flemish Music (Studiecentrum voor Vlaamse Muziek – www.svm.be).