Peter Benoit
(Harelbeke, 17 augustus 1834 – Antwerpen, 8 maart 1901)
Symfonisch gedicht voor fluit en orkest
(1865)
Het aantal fluitconcerto’s uit de negentiende eeuw is eerder be- perkt: daar waar na de technische innovaties van Theobald Boehm de nieuwe technieken en expressieve mogelijkheden van het in- strument in de orkestmuziek ten volle werden geëxploiteerd, had de fluit het lastig om zich als concertant solo-instrument te mani- festeren. Dat is vooral te wijten aan het feit dat het moeilijk was om het orkest zich volledig te laten ontplooien zonder de fluit- klank in verdrukking te brengen. Bovendien dreigt het timbre van de fluit vlug het gehoor te verzadigen. In zijn Nouveau traité d’in- strumentation (1885) schreef François-Auguste Gevaert dan ook: ‘En dehors de la musique faite par des virtuoses-compositeurs, il s’écrit pour la flûte peu de grands solos de concert avec accom- pagnement d’orchestre. (…) la place naturelle des flûtes est l’or- chestre, tant au concert qu’au théâtre.’ En in het hoofdstuk ‘L’orchestre associé au solo instrumental’ in zijn Cours méthodi- que d’orchestration (1890) benadrukt Gevaert dat de mogelijkhe- den van blaasinstrumenten in het algemeen te weinig gevarieerd zijn ‘pour occuper longtemps à eux seuls la scène; les instruments à vent ne conviennent guère qu’à des morceaux assez courts, con- çus en style vocal, romances ou airs sans paroles.’ En verder: ‘L’entrée d’une flûte, d’un hautbois, d’un basson après un pom- peux tutti est d’un grotesque parfait’.
Met zijn fluitconcerto, gecomponeerd in de laatste maanden van 1865, heeft Benoit die beweringen weerlegd en een bijzonder ori- ginele en geslaagde bijdrage aan het concertante fluitrepertoire gerealiseerd. Benoit is er in geslaagd om naast de fluit ook het or- kest zich volledig te laten ontplooien: het orkest kan zich ten volle uitspreken zonder dat de fluit in de verdrukking komt. Bovendien is er continue, sterke dialectiek tussen het solo-instrument en het orkest. En om de nodige variatie in de klank te brengen, wisselt hij zo veel mogelijk de tessituur van de fluit.
Net zoals zijn pianoconcerto dat hij kort voordien voltooide, con- cipieerde hij zijn fluitconcerto als een ‘grande symphonie’ voor solist en orkest; het werd ook wel als ‘concerto symphonique’aan- geduid. Kort daarna gaf hij het, net als zijn pianoconcerto, een (summiere) programmatische invulling mee en werd het een Poème symphonique pour flûte et orchestre.
Hij noemde de delen Feux follets (Dwaallichten), Mélancolie (Melancholia) en Danse des follets (Dwaallichtendans).
Benoit componeerde het concerto voor de Vlaamse fluitvirtuoos Jean Dumon. Hij combineerde het lesgeven aan het Conservatoire Royal de Bruxelles met een internationale carrière: een tijdlang was hij eerste fluitist in het orkest van Louis Antoine Julien en hij gaf soloconcerten in Groot-Brittannië, Berlijn en Parijs. In Parijs werd hij begeleid door Marie Pleyel en werd zijn optreden lovend gerecenseerd door Hector Berlioz. Op korte tijd schreven voor- aanstaande Belgische componisten een concerto voor hem, onder hen Charles-Louis Hanssens, François-Joseph Fétis, Hendrik Waelput en Benoit. Het was vanzelfsprekend Dumon die Benoits concerto creëerde. Dat gebeurde op 26 februari 1866 in de Antwerpse Cercle artistique waar toen ook Benoits pianoconcerto voor het eerst werd uitgevoerd, en wel door Sophie Dumon, de zus van de fluitvirtuoos. Overigens zag Benoit de twee concer- to’s, samen met zijn pianocyclus Contes et ballades, als één orga- nisch geheel, geïnspireerd door legenden uit zijn geboortestreek.
Het Brussels muziektijdschrift Le guide musical recenseerde op 8 maart 1866 de wereldpremière van het fluitconcerto aldus: ‘M. Jean Dumon est un de ces artistes dont les succès sont assurés; c’est un flûtiste de la bonne école, au style élevé et grandiose, qui dédaigne ce qu’on appelle vulgairement la ficelle; il ne joue pas de ses com- positions, il n’exécute que des œuvres de maîtres, c’est un instru- ment classique et sérieux: il a un son rond et sonore, d’une pureté rare sur son instrument. Parler des difficultés qu’il fait, serait amoin- drir son talent: rien ne lui est difficile, et nous ne voulons pour preuve que le concerto symphonique de Pierre Benoit qu’il a exécuté. Le concerto se divise en trois parties, la première est une succession continue de cadences mesurées. Benoit a pris à tâche d’introduire dans cette partie tout ce qu’on est capable de faire sur cet instrument. La 2e partie, l’andante, c’est le chant large et majestueux avec ses sons graves et pénétrants; dans cette partie, nous avons remarqué un écho fait par M. Dumon dans le registre inférieure de la flûte d’une manière surprenante.
La 3e partie, c’est un scherzo d’un grand beauté et d’une richesse
harmonique inouïe.
Ce concerto est un chef-d’œuvre et comme conception et comme travail, mais le succès qu’il a obtenu revient en grande partie à l’éminent instrumentiste.’
Het autografisch manuscript van het fluitconcerto is verloren en het werk verscheen nooit als druk. Bij Schott Frères in Brussel verscheen wel een pianoreductie die gerealiseerd werd door Lucien Vieuxtemps (de broer van vioolvirtuoos en -componist Henri Vieuxtemps). Die uitgave is opgedragen aan Jean Dumon en aan diens leerling Théophile Anthoni, die fluitleraar was aan het con- servatorium van Brussel en aan Benoits muziekschool in Antwerpen. Deze editie werd op basis van verschillende afschriften gereali- seerd door componist Roland Coryn.
Het fluitconcerto werd verschillende keren op cd opgenomen: Gaby Van Riet & New Flemish Symphony Orchestra o.l.v. Silveer Van den Broeck (René Gailly)
Gaby Van Riet & Koninklijk Filharmonisch orkest van Vlaanderen
o.l.v. Frédéric Devreese (Naxos)
Gaby Van Riet & Radio Sinfonieorchester Stuttgart o.l.v. Fabrice Bollon (Hänssler Classic)
Duurtijd van het werk: ca. 20’
Jan Dewilde, 2010
Voor het orkestmateriaal, gelieve u te wenden tot de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium in Antwerpen (www.artesis.be/con- servatorium/bibliotheek/bibliotheek.htm).
Deze partituur werd gepubliceerd in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be)
Peter Benoit
(Harelbeke, 17. August 1834 – Antwerpen, 8. März 1901)
Sinfonische Dichtung für Flöte und Orchester
(1865)
Es gibt nicht viele Flötenkonzerte aus dem neunzehnten Jahrhundert. Obwohl nach den Erfindungen von Theobald Boehm die neuen technischen und ausdrucksmässigen Möglichkeiten des Instruments in der Orchestermusik voll erschlossen wurden, hatte die Flöte es doch schwer, sich als konzertierendes Soloinstrument durchzuset- zen. Das Problem war, das Orchester ungehindert zur Entfaltung zu bringen, ohne den Flötenklang zuzudecken. Ausserdem bestand die Gefahr, dass das Gehör nach kurzer Zeit von der Klangfarbe der Flöte ermüdet würde.
In seinem Nouveau traité d’instrumentation (1885) schreibt François-Auguste Gevaert dann auch: “Ausserhalb der von kom- ponierenden Virtuosen geschriebenen Musik gibt es für die Flöte wenige Konzertstücke mit Orchesterbegleitung. (…) Der natürli- che Platz der Flöte ist im Orchester, im Konzert wie im Theater.” Und in dem Kapitel ‚L’orchestre associé au solo instrumental‘ in seinem Cours méthodique d’orchestration (1890) sagt Gevaert nachdrücklich, dass die Möglichkeiten der Blasinstrumente zu wenig Abwechslung bieten‚ um lange Zeit allein das Podium ein- zunehmen; die Blasinstrumente überzeugen kaum, ausser in ziem- lich kurzen, leicht fasslichen Stücken im Vokalstil oder in Liedern ohne Worte. Und weiter: “Der Einsatz einer Flöte, einer Oboe oder eines Fagotts nach einem pompösen Tutti ist absolut lächerlich.‘
Mit seinem Flötenkonzert, das er während der letzten Monate des Jahres 1865 komponierte, hat Benoit diese Behauptungen wider- legt und einen besonders originellen und gut gelungenen Beitrag zum konzertanten Flötenrepertoire geleistet. Benoit schaffte es, dass sowohl die Flöte als auch das Orchester vollkommen zu ihrem Recht kommen konnten: Das Orchester darf alle Register ziehen, ohne dass die Flöte übertönt wird. Dazu kommt noch die fortlau- fende, überzeugende Dialektik zwischen dem Soloinstrument und dem Orchester. Um die erwünschte klangliche Variation zu be- werkstelligen, wechselt er so viel wie möglich zwischen den ver- schiedenen Registern der Flöte ab.
Genauso wie in seinem Klavierkonzert, das er nicht lange zuvor vollendet hatte, fasste Benoit sein Flötenkonzert als eine ‚grande symphonie‘ für Solist und Orchester auf. Gelegentlich wurde es auch als ‚concerto symphonique‘ bezeichnet. Kurze Zeit später fügte er, wie auch in seinem Klavierkonzert, einen bündigen pro- grammatischen Inhalt hinzu, und so wurde es schliesslich ein Poème symphonique pout flûte et orchestre. Den drei Sätzen gab er die Titel Feux follets (Dwaallichten) [Irrlichter] – Mélancolie (Melancholia) und Danse des follets (Dwaallichtendans ) [Tanz der Irrlichter].
Benoit komponierte das Konzert für den flämischen Flötenvirtuosen Jean Dumon. Dieser verband einen Lehrauftrag am Conservatoire Royal de Bruxelles mit einer internationalen Karriere. Eine Zeit lang war er erster Flötist im Orchester von Antoine Julien, und er gab Solokonzerte in Grossbritannien, Berlin und Paris. In Paris wurde er von Marie Pleyel begleitet, für seinen Auftritt bekam er eine lobende Kritik von Hector Berlioz. In schneller Folge schrie- ben angesehene belgische Komponisten Flötenkonzerte für ihn, worunter Charles-Louis Hanssens, François-Joseph Fétis, Hendrik Waelput und Benoit. Selbstverständlich war es Dumon, der die Uraufführung von Benoits Werk spielte, am 26. Februar 1866 im Antwerpener Cercle artistique, wo auch Benoits Klavierkonzert zum ersten Mal erklang, und zwar gespielt von Sophie Dumon, der Schwester des Flötenvirtuosen. Benoit betrachtete die beiden
Konzerte, zusammen mit seinem Klavierzyklus Contes et Ballades, als ein organisches Ganzes, inspiriert von Legenden aus seiner en- geren Heimat.
Am 8. März 1866 besprach die Brüsseler Musikzeitschrift Le guide musical die Uraufführung folgendermassen: “Herr Jean Dumon gehört zu jenen Künstlern, deren Erfolg jederzeit garantiert ist; er ist ein Flötist aus der guten Schule, mit einer erhabenen und gross- artigen Spielweise, der verachtet, was man vulgär Tricks nennt; er spielt keine eigenen Kompositionen, er führt ausschliesslich Werke der Meister auf, es handelt sich hier um ein klassisches und seriöses Instrument; er hat einen runden und warmen Ton und spielt ungewöhnlich sauber auf seinem Instrument. Von den Schwierigkeiten zu sprechen, hiesse sein Talent herabsetzen; für ihn ist nichts schwierig, und als Beweis dafür wollen wir nur das sinfonische Konzert von Peter Benoit anführen, das er aufgeführt hat. Das Konzert umfasst drei Sätze, der erste davon ist eine zu- sammenhängende Folge von abgegrenzten Episoden. Benoit hat in diesem Satz die Herausforderung angenommen, alles aus dem Instrument herauszuholen, wozu es fähig ist. Der 2. Satz, Andante, ist ein breit ausgesponnener und majestätischer Gesang mit tiefen und tragenden Tönen; in diesem Satz ist uns ein Echo aufgefal- len, das Herr Dumon auf überraschende Weise im tiefen Register der Flöte zu Stande brachte.
Der 3. Satz ist ein Scherzo von grosser Schönheit und von uner- hörtem harmonischen Reichtum. Dieses Konzert ist ein Meisterwerk und dies sowohl in seinem Aufbau als auch in der Ausarbeitung, aber der Erfolg, der ihm zuteil wurde, gebührt zum Grossteil dem hervorragenden Instrumentalisten.‘
Das Autograph des Flötenkonzerts ist verloren gegangen, und das Werk erschien auch niemals im Druck. Bei Schott Frères in Brüssel wurde wohl ein Klavierauszug herausgegeben, der von Lucien Vieuxtemps (Bruder des Geigenvirtuosen und Komponisten Henri Vieuxtemps) angefertigt worden war. Diese Ausgabe ist Jean Dumon und dessen Schüler Théophile Anthoni gewidmet, der Flötenlehrer am Brüsseler Konservatorium und an Benoits Musikschule in Antwerpen war.
Die vorliegende Edition wurde unter Benützung verschiedener Abschriften von dem Komponisten Roland Coryn besorgt.
Das Flötenkonzert wurde mehrmals auf CD aufgenommen: Gaby Van Riet & New Flemish Symphony Orchestra unter der Leitung von Silveer Van den Broeck (René Gailly)
Gaby Van Riet & Königlich Philharmonisches Orchester von Flandern unter der Leitung von Frédéric Devreese (Naxos) Gaby Van Riet & Radio Sinfonieorchester Stuttgart unter der Leitung von Fabrice Bollon (Hänssler Classic)
Aufführungsdauer ca. 20 Minuten
Jan Dewilde (Übersetzung Michael Scheck)
Für das Aufführungsmaterial wenden Sie sich bitte an die Bibliothek des
‚Koninklijk Vlaams Conservatorium’in Antwerpen (www.artesis.be/con- servatorium/bibliotheek/bibliotheek.htm).
Diese Partitur wurde herausgegeben in Zusammenarbeit mit dem Studienzentrum für Flämische Musik (Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be).
Peter Benoit
(Harelbeke, 17 August 1834 – Antwerp, 8 March 1901)
Symphonic Poem for flute and orchestra
(1865)
The number of flute concertos from the nineteenth century is rather restricted: while after the technical innovations of Theobald Boehm the new techniques and expressive capacities of the instrument were utilized to the fullest embedded in orchestral music, the flute kept struggling to manifest itself as a concertante solo instrument in its own right. This was mainly due to the fact that it was diffi- cult to let the orchestra completely expand itself without interfer- ing with the flute sound. Furthermore the timbre of the flute always runs the risk of saturating the sense of hearing rather rapidly. In his Nouveau traité d’instrumentation (1885) François-Auguste Gevaert therefore wrote: ‘Except for the music written by virtu- oso composers there is for the flute a conspicuous paucity of great concert solos with accompaniment by the orchestra. (…) The nat- ural place of the flutes is in the orchestra, both for concerts and for the lyric theatre.’And in the chapter ‘The orchestra associated with the instrumental solo’ in his Cours méthodique d’orchestra- tion (1890) Gevaert emphasizes that the possibilities of wind in- struments are generally not varied enough ‘to hold the scene for a long time in their own right; wind instruments are suited only for rather short pieces, conceived in a vocal style, romances or songs without words.’ And finally: ‘The entrance of a flute, of an oboe, of a bassoon after a pompous tutti is absolutely grotesque’.
With his flute concerto, composed in the last months of 1865, Benoit has managed to refute those assertions, contributing a par- ticularly original and felicitous piece to the concertante flute reper- toire. It was quite a feat for Benoit to offer full scope to both the flute and the orchestra: the latter is allowed to fully unfold its po- tential without however restraining the flute. Moreover there is a continuous, strong dialectics at work between the solo instrument and the orchestra. And what’s more, with a view to providing ad- equate variation in the sound, he changes the tessitura of the flute as much as possible.
Just like in his piano concerto which he had completed shortly be- fore, he conceived his flute concerto as a ‘grand symphony’ for soloist and orchestra; an alternative name was ‘symphonic con- certo’. Shortly afterwards he added, like in the case of his piano concerto, a (summary) programmatic interpretation, resulting in a Symphonic Poem for Flute and Orchestra. The movements were called Will-o’-the-wisps, Melancholy, and Dance of the will-o’- the-wisps.
Benoit composed the concerto for the Flemish flute virtuoso Jean Dumon. He combined teaching at the Conservatoire Royal de Bruxelles with an international career: for quite a few years he was the principal flute in the orchestra of Louis Antoine Julien, while concurrently giving solo concerts in Great Britain, Berlin, and Paris. In Paris he was accompanied by Marie Pleyel and his performance was acclaimed in a review by Hector Berlioz. In a short span of time prominent Belgian composers wrote a concerto for him, among them Charles-Louis Hanssens, François-Joseph Fétis, Hendrik Waelput and Benoit. Of course it was Dumon who created Benoit’s concerto. This happened on 26 February 1866 in the Antwerp Artistic Circle where Benoit’s piano concerto was then created as well, notably by Sophie Dumon, the sister of the flute virtuoso. Benoit for that matter saw the two concertos, to- gether with his piano cycle Tales and ballads, as one organic whole, inspired by legends from his native region.
The Brussels musical periodical Le guide music l reviewed the world premiere of the flute concerto on 8 March 1866: ‘Mr Jean
Dumon is one of those artists whose success is always ensured; he is a flutist of the good school, with a style that is lofty and grandiose, despising the tricks of the trade, to put it vulgarly; he does not perform works of his own, he only executes works of masters, it’s a classical and serious instrument: he produces a round and sonorous sound, achieving a rare purity on his instrument. It would be diminishing for his talent to talk about difficulties to be negotiated: he can handle everything, witness the symphonic con- certo by Pierre Benoit performed by him. This concerto is divided into three parts, the first one being a continuous succession of rhythmically measured cadences. Benoit has set himself the task to introduce in this part everything one can possibly achieve on this instrument. The second part, the andante, is the melodious and majestic song with its grave and penetrating sounds; in this part, we were struck by an echo made by Mr Dumon in the lower reg- ister of the flute, a felicitous surprise.
The third part is a scherzo excelling in beauty and in a rare rich- ness of harmony. This concerto is a masterpiece both in terms of its conception and of its elaboration, but the success that it earned is due to a large extent to the eminent instrumentalist.’
The autograph of the flute concerto was lost and the work was never printed. Schott Frères in Brussels published a piano reduc- tion made by Lucien Vieuxtemps (the brother of the violin virtu- oso and composer Henri Vieuxtemps). That edition was dedicated to Jean Dumon and to his pupil Théophile Anthoni, a flute teacher at the conservatory of Brussels and at Benoit’s music school in Antwerp.
The present edition has been realized on the basis of different copies by the composer Roland Coryn.
The flute concerto has been recorded several times on CD: Gaby Van Riet & New Flemish Symphony Orchestra conducted by Silveer Van den Broeck (René Gailly)
Gaby Van Riet & Royal Flemish Philharmonic conducted by Frédéric Devreese (Naxos)
Gaby Van Riet & Radio Sinfonieorchester Stuttgart conducted by Fabrice Bollon (Hänssler Classic)
Duration of the work: ca. 20’.
Jan Dewilde (translation: Joris Duytschaever)
For orchestral material, please go to the Royal Flemish Conservatory in Antwerp (www.artesis.be/conservatorium/bibliotheek/bibliotheek.htm). This score was published in cooperation with the Centre for Flemish Music (Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be).