Luc Van Hove (Wilrijk, 1957)
La Strada (2008)
De componist De Vlaamse componist Luc Van Hove genoot zijn muzikale opleiding aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium van Antwerpen. Hij studeerde er onder meer compositie bij Willem Kersters, analyse bij August Verbesselt, piano bij Lode Backx en muziekgeschiedenis bij Kamiel Cooremans. Later volgde hij nog orkestdirectie aan het befaamde Mozarteum in Salzburg en compositie en choreografie aan de universiteit van Surrey in Guildford. Naast componist is Luc Van Hove ook een van de meest vooraanstaande compositieleraars in Vlaanderen. Hij is gewezen buitengewoon leraar aan de muziekkapel Koningin Elisabeth en doceert momenteel compositie aan het conservatorium van Antwerpen en compositie en analyse aan het Lemmensinstituut in Leuven.
Het oeuvre van Luc Van Hove bestaat vooral uit absolute muziek waarbij het zuivere muzikale aspect centraal staat. De componist combineert een zintuiglijke fascinatie voor het klankbeeld met een analytische benadering van de partituur. Enkele vroege werken niet te na gesproken, schreef Van Hove tot voor kort quasi uitsluitend instrumentale muziek. Zijn voorkeur gaat uit naar traditionele genres uit de klassiek-romantische periode zoals het concerto, strijkkwartet, symfonie en sonate. Een van de belangrijkste bekommernissen van Van Hove is de thematische verwerking van een aantal tonen tot een samenhangend geheel. Hij maakt daarbij dankbaar gebruik van de middelen die hem vanuit de traditie worden aangereikt en schuwt geenszins de klassiek-romantische en vroeg-moderne muzikale technieken en vormen. Hoewel Van Hove nooit de banden met het verleden heeft doorgeknipt, springen ook een aantal eigentijdse kenmerken in het oor. Zo vormen de snel evoluerende en dichte texturen enerzijds en de gelijktijdige ontwikkeling van verschillende, boven elkaar geplaatste lagen anderzijds ook belangrijke bestanddelen van zijn werk. Zijn voorkeur voor beweeglijke en kleurrijke texturen komt duidelijk tot uiting in zijn vier concerti, respectievelijk voor elektrische gitaar (op. 26, 1990), hobo (op. 29, 1993), piano (op. 32, 1995) en cello (op. 36, 1998).
Met de composities Four Sacred Songs (op. 42, 2003) en Psalm 22 (op. 44, 2005) waagt Luc Van Hove zich voor het eerst in ongeveer twintig jaar opnieuw aan vocale werken. ‘Het was een bewuste strategie. Ik vind dat schrijven voor zangstem zoiets specifiek is dat je dat het best doet wanneer jouw muzikale taal helemaal vastligt; wanneer je als componist meesterschap hebt bereikt. Anders ga je vals spelen, dingen doen die je anders niet zou doen. Zang vraagt om een perfecte beheersing van de muzikale taal. Recent heb ik weer wat koormuziek geschreven, niets solistisch. Daaruit heb ik opgemaakt dat ik geleidelijk een eigen vocale stijl heb gevonden.’
In 2002 kreeg Luc Van Hove van de Vlaamse Opera de opdracht een avondvullende opera voor grote bezetting te componeren. La Strada ging op 29 januari 2008 in de Vlaamse Opera in première. Zijn devies voor opera klinkt: ‘Je moet je eigen esthetica ten volle begrijpen en beheersen. Aan opera moet je je niet te vroeg wagen.’
Adeline Boeckaert, 2008
Het werk Met de nieuwe opera La Strada vallen componist Luc Van Hove en librettist Eric de Kuyper terug op een geconsacreerd meesterwerk: de gelijknamige, legendarische film van Federico Fellini uit 1954 – een mijlpaal in het oeuvre van de Italiaanse maestro met memorabele vertolkingen van Giulietta Masina -Fellini’s echtgenote- en Anthony Quinn. Toch willen de makers geen doorslagje of een remake van de film afleveren. Het eenvoudige verhaal over de krachtpatser Zampanò, zijn wat simpele assistente Gelsomina en de acrobaat Il Matto leidt een eigen muziekdramatisch leven.
Het libretto blijft dichtbij het originele filmscenario. Niettemin verandert de volgorde van bepaalde scènes en worden afzonderlijke scènes samengebald. Eric de Kuyper voegt bovendien tekst toe, in het bijzonder voor Gelsomina. In zogenaamde inner speeches reflecteert ze over de gebeurtenissen onderweg en over haar ervaringen aan de zijde van Zampanò. Referenties naar de bekende filmmuziek van Nino Rota zijn afwezig. Toch behoudt de componist uit de film de band tussen afzonderlijke personages en hun instrument: de trompet voor Gelsomina – het instrument waarmee ze Zampanò’s acts aankondigt – en de viool voor Il Matto.
Elk van de drie hoofdpersonages wordt geassocieerd met een welbepaald type muziek: energieke muziek met kopers en percussie voor Zampanò; dromerige, onbestemde muziek voor Gelsomina (strijkers en harp) en een virtuoze vioolpartij voor Il Matto – een muzikale metafoor voor zijn lichtvoetigheid en voor zijn activiteit als koorddanser. Eerder dan met Leitmotive werkt de componist met terugkerende orkestrale texturen en tonaliteiten.
De opera is onderverdeeld in een proloog en twee bedrijven. De bedrijven zijn respectievelijk genoemd naar Gelsomina (1ste bedrijf) en Zampanò (2de bedrijf). Componist en librettist verwijzen hiermee niet zozeer naar het aandeel van elk van de personages in de handeling maar naar het bewustzijnsproces dat zich binnen elk van hen voltrekt: Gelsomina’s roeping als straatartieste en haar menselijke roeping als liefhebbend wezen (einde van het eerste bedrijf); Zampanò’s tragische besef van eenzaamheid na de dood van Gelsomina.
De scènes van de twee bedrijven worden onderling met elkaar verbonden door tussenspelen die de componist Strada’s noemt. Deze muziek beschrijft de dagelijkse sleur van het onderweg zijn, als schril contrast met de kicks van de optredens. Voor de componist is het muziek die een sfeer van tristesse, melancholie en monotonie uitstraalt. De bugel speelt in deze tussenspelen een centrale rol. Trompet en bugel belichamen tevens het ‘aankondigingssyndroom’ waarover Luc Van Hove het heeft: ‘Het aankondigen is essentieel voor mij; niets waar een artiest een grotere kick van krijgt dan aangekondigd te worden.’
In overeenstemming met de eenvoud van zijn personages opteert Van Hove voor eenvoudige zanglijnen die dicht aanleunen bij de spreektaal en die wezenlijk een diatonisch profiel hebben.
Net zoals in zijn andere werken hanteert Luc Van Hove de zogenaamde set-theorie van Allan Forte als uitgangspunt voor de compositie. In deze theorie passen zowel tonale/centristische als atonale strategieën. Dissonanten en consonanten worden volstrekt evenwaardig behandeld. In deze context omschrijft de componist zijn opera als ‘post-tonaal’ of ‘post-atonaal’.
La Strada is het operadebuut van Luc Van Hove. Het werk ging in première in de Vlaamse Opera te Antwerpen (België) op 29 januari 2008.
Piet De Volder, 2008
Synopsis Gelsomina, een simpel en zonderling meisje ‘zonder leeftijd’, wordt door haar moeder voor tienduizend lire verkocht aan de rondreizende krachtpatser Zampanò. Gelsomina’s zus Rosa was eerder Zampanò’s assistente maar ze kwam op een niet nader omschreven wijze om. Niettemin moet de moeder niet aandringen: Gelsomina droomt van dansen en optreden. In haar naïviteit meent ze een stel met Zampanò te vormen maar vlug volgen ontgoochelingen. ‘Zampanò is er zo eentje die met de vrouwen gaat’, merkt Gelsomina op nadat hij met een prostituee op pad is geweest.
De norse, zwijgzame bruut en het meisje trekken van het ene dorpsplein naar het andere om steevast dezelfde acts op te voeren. Ze zijn steeds onderweg. Op een bruiloftsfeest waarop Zampanò voor de zoveelste keer zijn ‘nummer met de ketting’ ten beste geeft, ontmoet Gelsomina ‘de Gek’ (Il Matto). Ze geraakt onder de indruk van zijn vioolspel terwijl Zampanò de schoonmoeder van de bruid verleidt. Ook al geniet Gelsomina van de status van ‘artieste’, ze lijdt onder Zampanò’s hardvochtigheid. Tevergeefs poogt ze zich van hem los te maken.
In een circus vindt ze de Gek terug die Zampanò’s ‘nummer met de ketting’ ridiculiseert. De krachtpatser is in alle staten. Het komt tot een gevecht waarin de Carabinieri tussenkomen. Zampanò wordt gearresteerd en een tijdlang vastgehouden. Ondertussen probeert de Gek Gelsomina zelf in zijn act te integreren maar het meisje voelt zich nutteloos en verdrietig. De Gek maakt haar duidelijk dat alles zin heeft op aarde, zelfs het kleinste keitje, zelfs haar eenvoudig leventje. Ze beseft dat haar plaats bij Zampanò is. Eens die terug uit de gevangenis is, hervatten ze hun rondreizend bestaan. Ze houden halt aan zee. Zampanò herstelt zijn motorwagen terwijl Gelsomina met haar trompetspel de aandacht van een jonge kloosterzuster trekt. Deze maakt het meisje duidelijk wat een roeping is. Gelsomina beseft dat het haar roeping is om bij de krachtpatser te blijven. Maar weerom verschijnt de Gek. Ditmaal besluit Zampanò de rekeningen te vereffenen: de Gek bekoopt zijn grappen met de dood.
Gelsomina treurt. Halfgek trekt ze zich terug in haar wereldje. Zampanò van zijn kant poogt haar tevergeefs te overtuigen dat Matto’s dood een ongeval was. Hij besluit haar achter te laten.
Jaren later hoort hij van een meisje over Gelsomina’s dood; ze geeft hem haar trompet. Te laat beseft hij wat het kleine wezentje met hem heeft gedaan. Te laat lijkt hij iets als liefde te voelen.
Eric de Kuyper / Piet De Volder, 2008
Voor het orkestmateriaal, gelieve u te wenden tot CeBeDeM (www.cebedem.be). Deze partituur werd gepubliceerd in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be)
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
La Strada
Pour leur nouvel opéra, La Strada, le compositeur Luc Van Hove et le librettiste Eric de Kuyper s’appuient sur le film légendaire de Federico Fellini, chef-d’œuvre absolu de 1954 portant le même titre. Le film, admirablement interprété par Giulietta Masina – l’épouse du réalisateur – et par Anthony Quinn, est un jalon incontournable dans l’opus fellinien. Pourtant, le nouvel opéra ne peut être considéré comme une simple copie ou un remake du film. En effet, Luc Van Hove et Eric de Kuyper ont transformé en leur propre récit musico-dramatique l’histoire de Zampanò, l’hercule de foire itinérant; Gelsomina, son assistante simplette et Il Matto, l’acrobate plein de subtilités.
Bien que le livret ne s’éloigne pas trop du scénario originel, les auteurs ont modifié la narration par petites touches en changeant l’ordre de certaines scènes et en regroupant d’autres. En outre, de Kuyper a introduit dans le texte la voix intérieure de Gelsomina: dans des monologues intérieurs, elle s’attarde sur ce qui lui arrive en cours de route et sur sa vie aux côtés de Zampanò.
Le compositeur, de sa part, réfère régulièrement à la musique de film de Nino Rota, compagnon de Fellini depuis son premier long-métrage. Toutefois, Van Hove resserre le lien qu’il existe, dans le film, entre les différents personnages et leurs instruments: la trompette pour Gelsomina – avec laquelle elle annonce à chaque fois le numéro sempiternel de Zampanò – et le violon pour Il Matto.
Chacun des trois personnages principaux est associé avec un genre de musique bien particulier: une musique énergique de cuivres et de percussion pour Zampanò, une musique rêveuse et nébuleuse (de cordes et de harpe) pour Gelsomina et pour Il Matto une virtuose partie de violons qui sert de métaphore pour son métier de funambule et pour sa désinvolture naturelle. Plutôt que de travailler avec des Leitmotive, Van Hove opte pour des textures orchestrales et des tonalités récurrentes.
L’opéra contient un prologue et deux actes portant chacun comme titre le nom d’un des personnages principaux – le premier acte celui de Gelsomina et le second celui de Zampanò. Les noms des personnages renvoient moins à leur part d’action dans l’histoire qu’à la prise de conscience qui se fait en chacun d’eux à un certain moment. Gelsomina prend conscience de sa vocation d’artiste de rue et de sa vocation personnelle qui est de rester avec le malabar (c’est la fin du premier acte). Zampanò, lui, dans le second acte, se rend soudainement compte de l’étendue de sa solitude quand il apprend la mort de Gelsomina.
Le lien entre les scènes se fait par des musiques de transition que le compositeur dénomme des Stradas. Ces intermèdes, qui constituent un véritable courant sous-jacent, décrivent le train-train quotidien de l’interminable errance des deux saltimbanques et contrastent avec l’effervescence de leurs représentations. Pour le compositeur, la musique est ce qui peut exhaler la tristesse, la mélancolie et la monotonie qui pèsent sur la vie des protagonistes. Dans ces musiques de transition, le bugle joue un rôle central. Avec la trompette, cet instrument à vent incarne également le ‘syndrome de l’annonciation’ dont parle Luc Van Hove: ‘Pour moi’, dit-il, ‘annoncer est essentiel. Etre annoncé est pour chaque acteur une expérience formidable.’
Pour être en accord avec la simplicité qu’émane des personnages, Van Hove a opté pour des lignes de chant claires qui se rapprochent de la langue parlée et qui sont principalement diatoniques. Comme pour le reste de son œuvre, il prend la Set-Theory d’Allen Forte comme point de départ pour sa composition. Le compositeur de La Strada travaille par conséquent aussi bien avec des stratégies tonales qu’avec des stratégies atonales étant donné que pour Allen Forte les consonances et les dissonances sont traitées sur un pied de parfaite égalité. Van Hove définit ainsi comme ‘post-tonal’ ou encore ‘post-atonal’ son opéra.
Avec La Strada, Luc Van Hove signe son premier opéra. La Strada est passé en première à l’Opéra de Flandre à Anvers (Belgique) le 29 janvier 2008.
Piet De Volder (traduction: Annick Mannekens)
Argument Gelsomina, une jeune fille sans âge, simplette et étrange, est vendue par sa mère pour dix mille lires à Zampanò, un hercule de foire itinérant. Avant Gelsomina, sa sœur Rosa était l’assistante de Zampanò, mais elle est morte dans des circonstances non élucidées. Malgré cela, la mère ne doit pas beaucoup insister pour que Gelsomina accepte de partir, car la jeune fille rêve de danser et de se produire face au public. Dans toute sa naïveté, elle pense former un couple avec Zampanò, mais elle doit vite déchanter. ‘Zampanò est un de ces hommes qui vont avec les femmes’, conclut-elle après une escapade du malabar avec une prostituée.
La jeune fille et la brute renfrognée et taciturne voyagent d’un bourg à l’autre pour y présenter toujours le même numéro sur la plage du village. Ils sont sans cesse sur la route. Lors d’une noce où Zampanò exécute une fois de plus son sempiternel numéro de briseur de chaînes, Gelsomina rencontre ‘le Fou’ (Il Matto). Elle se laisse impressionner par le talent de violoniste de l’homme, tandis que Zampanò séduit la belle-mère de la mariée. Même si c’est grâce à Zampanò que Gelsomina bénéficie du statut ‘d’artiste’, elle souffre de la dureté de cœur du bateleur. Elle tente donc de se détacher de lui, mais n’y arrive pas.
Dans un cirque, elle retrouve le Fou, qui se moque du ‘tour à la chaîne’ de Zampanò. L’hercule se sent profondément humilié. Il s’ensuit une bagarre entre les deux hommes, qui sont séparés par les carabiniers. Zampanò est arrêté et jeté en prison. Pendant son incarcération, le Fou tente de faire participer Gelsomina à son propre numéro, mais la jeune fille est triste et se sent inutile. Le Fou lui fait comprendre que tout a un sens sur terre, même le caillou le plus minuscule, même l’humble existence de Gelsomina. Celle-ci comprend que sa place est aux côtés de Zampanò. Dès qu’il sort de prison, les deux saltimbanques reprennent leur interminable errance.
Ils font halte au bord de la mer. Zampanò répare son véhicule tandis que Gelsomina joue de la trompette, ce qui attire l’attention d’une jeune religieuse. Celle-ci explique à Gelsomina ce qu’est une vocation; la jeune fille comprend que rester avec le colosse est sa vocation personnelle. Mais le Fou fait une nouvelle apparition et cette fois-ci, Zampanò décide de lui régler son compte. Le Fou paie ses plaisanteries de sa vie.
Gelsomina pleure son ami et, à moitié folle, se réfugie dans son univers personnel. Zampanò tente en vain de lui faire comprendre que la mort d’Il Matto était un accident. Finalement, il décide d’abandonner la jeune fille à son sort.
Plusieurs années ont passé. Zampanò rencontre une jeune femme qui lui apprend que Gelsomina est morte et lui remet sa trompette. Trop tard, le colosse comprend l’effet que le petit bout de femme a eu sur lui. Il semble enfin ressentir quelque chose qui ressemble à l’amour.
Eric de Kuyper / Piet De Volder (traduction: Annick Mannekens)
Pour le matériel d’orchestre, veuillez vous adresser à CeBeDeM (www.cebedem.be). Cette partition a été publiée en collaboration avec le Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be).
|