Adrien François Servais
(Halle, 6 juni 1807 – Halle, 26 november 1866)
Concerto en Si mineur pour le Violoncelle, opus 5 (ca. 1834)
Adrien François Servais werd op 6 juni 1807 geboren in Halle, dichtbij Brussel. Hij zette er zijn eerste stappen in de muziek en bleef er wonen tot zijn overlijden op 26 november 1866.
In 1833 liet hij zich voor het eerst horen in Parijs. Dat betekende de start van een carrière als rondreizend cellovirtuoos. Drieëndertig jaar lang trad Servais op in heel Europa, voor haast alle Europese vorstenhuizen, met orkesten als de Wiener Philharmoniker en het orkest van de Royal Philharmonic Society en aan de zijde van collega-virtuozen als Franz Liszt, Anton Rubinstein, Felix Mendelssohn, Henri Vieuxtemps en Clara Schumann. Zijn cello uit 1701 pronkt nu als de ‘Servais Strad’ in het Smithsonian Institute in Washington.
Servais genoot tijdens zijn leven grote erkenning. Men noemde hem vaak ‘de Paganini van de cello’. Onder meer Hector Berlioz en Gioachino Rossini namen die woorden in de mond.
Servais wordt beschouwd als één van de grootste cellisten van zijn tijd. Als cellovirtuoos leverde hij een omvangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van de cellotechniek: hij breidde de technische mogelijkheden uit en speelde steeds met steunpin, wat al vlug navolging kreeg. Van 1848 tot zijn dood gaf Servais les in het Brusselse Conservatorium. In de eerste helft van de negentiende eeuw was het repertoire voor cello solo beperkt. Servais begon mede daarom zelf te componeren. Hij componeerde een honderdtal werken voor zijn instrument, meestal met begeleiding van piano, kwartet of symfonisch orkest. Bekend zijn vooral zijn opus 1 tot 21, uitgegeven bij Schott in Mainz tussen 1838 en 1863, waaronder Souvenir de Spa, opus 2; Fantaisie et Variations brillantes sur la Valse de Schubert, intitulée Le Désir, opus 4; Concerto en Si mineur, opus 5; Le Barbier de Séville, grande fantaisie, opus 6; Fantaisie burlesque {ou le Carnaval de Venise}, opus 9; 6 Caprices pour Violoncelle, opus 11; Morceau de Concert, opus 14; La Fille du Régiment. Fantaisie et Variations, opus 16; O cara memoria: Fantaisie et Variations, opus 17; Concerto Militaire, opus 18 en Souvenir de Bade. Grande Fantaisie, opus 20.
Met de Gentse violist Joseph Ghys (1801-1848) componeerde hij Variations brillantes et concertantes sur l’air “God Save the King”, met Henri Vieuxtemps (1820-1881) Grand Duo sur des motifs de l’Opéra Les Huguenots de G. Meyerbeer, met de Luikse violist Hubert Léonard (1819-1890) vier duo’s voor cello en viool en met de Antwerpse pianist Jacques Gregoir (1817-1876) een dertigtal duo’s voor cello en piano.
Hoewel de meeste van zijn composities gedrukt en herdrukt werden, componeerde Servais in de eerste plaats voor eigen gebruik: hij speelde vrijwel uitsluitend eigen werk. Die aanpak had succes: publiek en recensenten waren meestal vol lof. Vandaag weerklinkt zijn werk overal ter wereld en wordt het regelmatig op cd gezet.
Servais componeerde zijn Concerto en Si mineur vermoedelijk rond 1834. Op 25 mei 1835 speelde hij het Concerto in Londen met het orkest van de gerenommeerde Royal Philharmonic Society.
Het werk verscheen als zijn opus 5 bij B. Schott’s Söhne in Mainz in 1848 (plaatnr. 9421) en rond dezelfde tijd – wellicht al iets eerder – bij Simon Richault in Parijs (plaatnr. 8457.R). Later verschenen nog talrijke herdrukken en herziene uitgaven door Ernest Demunck, Friedrich Grützmacher, Jules Léopold-Loëb, Wilhelm Jeral, Johannes Klingenberg en Hugo Becker.
Servais droeg zijn Concerto op aan Koning Willem II van Nederland, voor wie hij in 1837 had opgetreden. In 1848 benoemde hij Servais tot Ridder in de Orde van de Eikenkroon.
De Finse celliste Seeli Toivio (die dit concerto op 8 en 9 november 2007 in Brussel en Antwerpen vertolkt, begeleid door deFilharmonie o.l.v. Paul Watkins), schreef over Servais’ opus 5: ‘This concerto is challenging for cellist with its various difficulties for left hand technique. Among others, those are octaves, high jumps and double stops. The hard passages require a very fluent left hand technique. When the difficulties are overcome, the piece opens for the cellist as a happy, lively and beautiful concerto.
In my experience, the most difficult about this concerto is the first movement. This is because of the fast passages especially in the middle of the movement, and also because of the hard double stops towards the end of the movement. There are also some high trill-passages which I have found moderately challenging but also hilarious to play. The second movement is surprisingly beautiful. The last movement’s ending is quite fast for the right hand and can cause trouble if the movement is started in a very fast tempo.’
© Peter François, 2007 (historicus en voorzitter van de vzw Servais)
Deze uitgave is gebaseerd op de eerste druk bij Richault en werd aangeleverd door de vzw Servais. Het orkestmateriaal is te verkrijgen bij de vzw Servais (www.servais-vzw.org, peter@servais-vzw.org, Beertsestraat 45, 1500 Halle, België). Deze partituur werd gepubliceerd in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek .
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Adrien François Servais
(Halle, le 6 juin 1807 – Halle, le 26 novembre 1866)
Concerto en Si mineur pour le Violoncelle, opus 5 (ca. 1834)
Adrien François Servais est né le 6 juin 1807 à Hal, près de Bruxelles où il s’initie à la musique et où il demeure jusqu’à sa mort en novembre 1866.
En 1833, il joue pour la première fois à Paris. Cette représentation signifie le début d’une carrière comme violoncelliste jouant partout en Europe. Pendant trente-trois ans, Servais parcourt l’Europe et donne des concerts pour pratiquement toutes les cours royales. Il joue avec des orchestres tels que le Wiener Philharmoniker et le Royal Philharmonic Society aux côtés de collègues virtuoses tels que Franz Liszt, Anton Rubinstein, Felix Mendelssohn, Henri Vieuxtemps et Clara Schumann. Son violoncelle – le ‘Servais Strad’ – de 1701 est exposé au Smithsonian Institute à Washington.
De son vivant, Servais jouissait d’une grande renommée. Il fut surnommé ‘le Paganini du violoncelle’ par des personnalités telles que Hector Berlioz et Gioachino Rossini.
Servais est considéré comme un des plus grands violoncellistes de son époque. En tant que virtuose du violoncelle, il a joué un rôle crucial dans le développement de la technique du violoncelle: il en a élargi les possibilités techniques en utilisant toujours la pique, technique qui sera bientôt largement répandue.
Le violoncelliste hallois était professeur au Conservatoire Royal de Bruxelles de 1848 jusqu’à sa mort. Dans la première moitié du dix-neuvième siècle, le répertoire pour violoncelle était limité, raison pour laquelle Servais a composé des oeuvres pour violoncelle. Il en a composé une centaine (avec piano, quatuor ou orchestre symphonique). Ses oeuvres les plus connues sont les opus 1 à 21, parues chez Schott à Mainz entre 1838 et 1863. Entre elles : Souvenir de Spa, opus 2; Fantaisie et Variations brillantes sur la Valse de Schubert, intitulée Le Désir, opus 4; Concerto en Si mineur, opus 5; Le Barbier de Séville, grande fantaisie, opus 6; Fantaisie burlesque (ou le Carnaval de Venise), opus 9; 6 Caprices pour Violoncelle, opus 11; Morceau de Concert, opus 14; La Fille du Régiment. Fantaisie et Variations, opus 16; O cara memoria: Fantaisie et Variations, opus 17; Concerto Militaire, opus 18 et Souvenir de Bade. Grande Fantaisie, opus 20.
Avec le violoniste gantois, Joseph Ghys (1801-1848), Servais a composé les Variations brillantes et concertantes sur l’air “God Save the King” ; avec Henri Vieuxtemps (1820-1881), il composa Grand Duo sur des motifs de l’Opéra Les Huguenots de G. Meyerbeer ; avec Hubert Léonard (1819-1890), violiniste liégeois, quatre duos pour violoncelle et violon, et, avec le pianiste anversois, Jacques Gregoir (1817-1876), Servais compose une trentaine de duos pour violoncelle et piano.
Bien que la majeure partie de son oeuvre ait été imprimée et rééditée, Servais composait en première instance pour soi : il ne jouait, en effet, pratiquement que ses propres œuvres. Cette façon de travailler était appréciée : le public, tout comme les critiques, était unanime dans l’éloge. Actuellement sa musique est jouée et diffusée de par le monde.
Le Concerto en Si mineur a probablement été composé autour de 1834. Servais a joué le Concerto à Londres avec l’orchestre réputé de la Royal Philharmonic Society.
L’oeuvre paraît, en 1848, chez B. Schott’s Söhne à Mainz comme son opus 5 (planche n° 9421) et vers la même période – peut-être même un peu plus tôt – elle paraît également à Paris, chez Simon Richault (planche n° 8457.R). Ensuite, paraissent des réimpressions et des éditions revues par Ernest Demunck, Friedrich Grützmacher, Jules Léopold-Loëb, Wilhelm Jeral, Johannes Klingenberg et Hugo Becker.
Servais a dédié son Concerto au roi Guillaume II des Pays-Bas en l’honneur duquel avait donné un concert en 1837. En 1848, le roi arme Servais chevalier de l’Ordre de la Couronne de Chêne.
La violoncelliste finnoise Seeli Toivio, qui interprète le concerto accompagnée par deFilharmonie dirigé par Paul Watkins, à Bruxelles et à Anvers, le 8 et le 9 novembre 2007, tient les propos suivants concernant l’opus 5 de Servais: ‘This concerto is challenging for cellist with its various difficulties for left hand technique. Among others, those are octaves, high jumps and double stops. The hard passages require a very fluent left hand technique. When the difficulties are overcome, the piece opens for the cellist as a happy, lively and beautiful concerto.
In my experience, the most difficult about this concerto is the first movement. This is because of the fast passages especially in the middle of the movement, and also because of the hard double stops towards the end of the movement. There are also some high trill-passages which I have found moderately challenging but also hilarious to play.
The second movement is surprisingly beautiful. The last movement’s ending is quite fast for the right hand and can cause trouble if the movement is started in a very fast tempo.’
[‘Ce concerto met au défi tout violoncelliste à cause des difficultés que contient l’oeuvre pour la technique de main gauche. Il s’agit entre autres des octaves, des grands sauts et des doubles notes. Certains passages demandent une technique de main gauche extrêmement souple. Une fois les difficultés surmontées, le morceau de musique devient, pour le violoncelliste, un beau concerto plein de bonheur et d’allégresse.
Selon mon expérience, la partie la plus difficile du concerto est le premier mouvement, à cause des passages rapides – surtout au milieu du mouvement – et des doubles notes ardues vers la fin du mouvement. Puis, il y a certains passages avec des trémolos que je ne trouvais pas vraiment difficiles mais que j’ai joués avec beaucoup d’entrain.
Le second mouvement surprend par sa beauté. Puis, il y a la fin du dernier mouvement qui est assez rapide pour la main droite. Dans un tempo rapide, ce passage peut causer des difficultés.]
© Peter François, 2007 (historien et président de l’Association Servais)
(Traduction: Annick Mannekens)
Cette édition est basée sur la première édition parue chez Richault. Elle a été fournie par l’Association Servais. Le matériel d’orchestre peut être obtenu auprès de l’Association Servais (www.servais-vzw.org, peter@servais-vzw.org, Beertsestraat 45, 1500 Halle, Belgique). Cette partition a été publiée en collaboration avec le Studiecentrum voor Vlaamse Muziek.
|