Jef Van Hoof
(Antwerpen, 8. Mai 1886 – Antwerpen, 24. April 1959)

Divertimento für Posaune und Orchester
(1935)

Vorwort
Bereits als Student am Königlich flämischen Konservatorium seiner Vaterstadt wurde Jef Van Hoof ein überzeugter Anhänger des künstlerischen Nationalismus, den Peter Benoit (1834-1901), der Gründer des Instituts, propagierte. Unter seinen Lehrern finden sich große Namen wie Joseph Callaerts, Lodewijk Mortelmans und August de Boeck, es war jedoch Paul Gilson, der den stärksten Einfluss auf seine musikalische Entwicklung hatte. Van Hoof selbst blieb ein Romantiker in Herz und Seele, aber er distanzierte sich von den Auswüchsen der Spätromantik.

Im Jahre 1911 errang Jef Van Hoof in Brüssel den zweiten Platz im Wettbewerb um den Rompreis. Schon vor dem Ersten Weltkrieg war er in seiner Heimat recht bekannt, hauptsächlich durch seine Lieder und Chorwerke. Schrittweise fügte er seinem Oeuvre andere Genres hinzu. Später sollte er dann selbst Lehrer am Antwerpener Konservatorium werden (1936-1942) und schließlich dessen Direktor (1942-1944). Während seiner letzten zwanzig Lebensjahre entfaltete er sich als Symphoniker.

Reine Virtuosität interessierte Jef Van Hoof kaum. Deshalb nehmen die konzertanten Werke in seinem Schaffen auch nur einen kleinen Platz ein. Sie beschränken sich auf vier Partituren von bescheidenem Umfang, von denen erstaunlicherweise drei für Soloinstrumente in tieferen Lagen geschrieben sind. Im Ganzen handelt es sich um die Skizze für Cello (1920), das Divertimento für Posaune (1935), das Concertino für Fagott (1938) und das Concertino für Violine (1956).

Das Divertimento für Posaune und Orchester unterzeichnete der Komponist 1935 auf seinem Wohnsitz Spokenhof zu Boechout bei Antwerpen. Hierzu lässt sich bemerken, dass Van Hoof eine gewisse Vorliebe für Blechblasinstrumente hatte. Er nannte sie die Seele des Orchesters. Besonders gerne beschäftigte er sich mit dem so genannten ‚scharfen’ Blech. Aus dieser Einstellung heraus gründete er am Anfang der Dreißigerjahre sein eigenes Ensemble, das ‚ Antwerpener Blechbläserensemble’, das er auch selbst dirigierte. In seiner normalen Besetzung bestand es aus fünf Trompeten, fünf Posaunen, Kontrabasstuba und drei Schlagwerkern. Für diese originelle Besetzung schuf er ein spezifisches Repertoire.

Auch das Divertimento steht im Zusammenhang mit dieser Tätigkeit. Es wurde nämlich einem Freund gewidmet, dem Posaunisten Jules De Haes, der jahrelang in dem genannten Ensemble mitwirkte, und der später, von 1953 bis 1974, Lehrer am Königlich flämischen Konservatorium Antwerpen und dem Städtischen Konservatorium Mechelen wurde.
Das Werk ist ein kontrastierendes Diptychon. Im ersten Satz (Moderato molto – Des-Dur – C) werden die Ausdrucksmöglichkeiten des Soloinstruments ausgeschöpft. Auf dem Hintergrund von Hörnern und Fagotten setzt der Solist unmittelbar mit dem gesanglichen Hauptmotiv ein, das den ganzen Satz beherrscht und dessen zwei erste Takte zum Ende hin sogar als eine Art Basso Ostinato verwendet werden. Der zweite Satz, ein Scherzo (F-Dur – 2/4), mit einem lebhaften und rhythmischen kleinen Motiv in Triolen, im Kontrast zu einem breiteren Thema, ist dann allerdings wohl auf Virtuosität ausgelegt.

Das Autograf des Divertimento befindet sich im Archiv und Museum für das flämische Kulturleben, Antwerpen (Signatur H 7653/153954). Die Partitur wurde ursprünglich herausgegeben bei der Edition VZW De Crans, Antwerpen, während der Klavierauszug 1952 beim Metropolis-Verlag in Antwerpen erschien.

Luc Leytens (Übersetzung: Michael Scheck)

Für das Aufführungsmaterial wenden Sie sich bitte an die Bibliothek des ‚Koninklijk Vlaams Conservatorium.’ Diese Partitur wurde neugesetzt von Johan Favoreel und herausgegeben in Zusammenarbeit mit dem Studienzentrum für Flämische Musik (Studiecentrum voor Vlaamse Muziek) (www.svm.be).

Jef Van Hoof
(Antwerp, 8 May 1886 – Antwerp, 24 April 1959)

Divertimento for trombone and orchestra
(1935)

Preface
As a student at the Royal Flemish Conservatory of his native city, Jef Van Hoof got imbued with the artistic nationalism that was propagated by Peter Benoit (1834-1901), the founder of this institute. Among his teachers we count Joseph Callaerts, Lodewijk Mortelmans and August de Boeck. Yet it was Paul Gilson who had the strongest influence on his musical training. He himself remained a romantic at heart, though being opposed to the excesses of late romanticism.

In 1911 Van Hoof won a Second Prix de Rome in Brussels. Before World War One he had already come into the public eye quite well in Belgium, mainly through songs and choral works. Gradually his oeuvre widened up to diverse genres. Later he became teacher in his turn (1936-1942) as well as director (1942-1944) of the Antwerp conservatory. In the last twenty years of his life he developed as a symphonist.
Jef Van Hoof was hardly interested in pure virtuosity. That’s why in his oeuvre the concert pieces take a small share. They are limited to four scores, discreet in size, three of which are remarkably enough reserved for solo instruments of a low register. This foursome comprises: Sketch for cello (1920), Divertimento for trombone (1935), Concertino for bassoon (1938) and Concertino for violin (1956).

The Divertimento for posaune (trombone) and orchestra was signed by the composer in his dwelling ‘Spokenhof’ at Boechout near Antwerp in 1935. Here it may be noticed that Van Hoof displayed a certain predilection for the brass players, whom he called the soul of the orchestra. His attention was in particular directed to the so-called ‘hard brass’. In this perspective in the early nineteen-thirties he founded an ensemble of his own, the ‘Antwerps Koperensemble’, which he conducted himself. Its normal instrumentation consisted of five trumpets, five trombones, bass tuba and three percussionists. For this specific instrumentation he wrote a very special repertoire.

Also the Divertimento is related to this activity. It was indeed dedicated to a friend, the trombonist Jules De Haes, who for several years had been playing in the ensemble and who later, from 1953 to 1974, became teacher at the Royal Flemish Conservatory of Antwerp and at the Municipal Conservatory of Mechelen.

The work is a contrasting diptych. In the first part (Moderato molto – D flat major - C) the expressive possibilities of the solo instrument are emphasised. Against a background of horns and bassoons the soloist immediately sets in the melodious principal motif that dominates this entire part and of which the initial bars are even used towards the end as a kind of basso ostinato. The second part, a Scherzo (F major – 2/4), with a bright rhythmical little motif in triplets juxtaposed to a more expansive theme, is indeed rather aimed at virtuoso playing.

The autograph of the Divertimento is in the Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven (signature: H 7653/153954). The score was originally published by VZW de Crans, Antwerp, and the reduction for trombone and piano was published in 1952 by Metropolis, Antwerp.

Luc Leytens (translation: Jo Sneppe)

For orchestral material, please go to the Royal Flemish Conservatory in Antwerp. This new score has been realised by Johan Favoreel, and is published in cooperation with the Centre for Flemish Music (Studiecentrum voor Vlaamse Muziek www.svm.be)

Voorwoord
Als student aan het aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium van zijn geboortestad, werd Jef Van Hoof doordrongen van het artistieke nationalisme dat door Peter Benoit (1834-1901), de stichter van deze instelling, werd gepropageerd. Onder zijn leraars treffen we namen aan als Joseph Callaerts, Lodewijk Mortelmans en August de Boeck. Het was echter Paul Gilson die de sterkste invloed uitoefende op zijn muzikale vorming. Zelf bleef hij een romanticus in hart en nieren hoewel hij zich afzette tegen de excessen van de laatromantiek.

In 1911 won Van Hoof te Brussel een Tweede Romeprijs. Al vóór de eerste wereldoorlog verwierf hij in eigen land een relatief grote bekendheid, voornamelijk met liederen en koorwerken. Geleidelijk breidde zijn oeuvre zich uit tot diverse genres. Later zou hij zelf leraar (1936-1942) en directeur (1942-1944) worden van het Antwerpse conservatorium. Tijdens de laatste twintig jaar van zijn leven ontplooide hij zich als symfonicus.

Zuivere virtuositeit interesseerde Jef Van Hoof weinig. In zijn oeuvre nemen de concerterende werken dan ook maar een kleine plaats in. Zij beperken zich tot een viertal partituren, bescheiden van omvang, waarvan er, opmerkelijk genoeg, drie voorbehouden zijn aan solo-instrumenten met laag register. Het zijn: de Schets voor cello (1920), het Divertimento voor trombone (1935), het Concertino voor fagot (1938) en het Concertino voor viool (1956).

Het Divertimento voor bazuin (trombone) en orkest werd door de componist ondertekend in zijn woning ‘Spokenhof’ te Boechout bij Antwerpen in 1935. Hierbij kan worden opgemerkt dat Van Hoof een zekere voorliefde aan de dag legde voor de koperblazers die hij de ziel van het orkest noemde. Meer in het bijzonder ging zijn aandacht naar het zogeheten ‘harde koper’. In dit perspectief richtte in het begin van de jaren dertig een eigen ensemble op, het ‘Antwerps Koperensemble’, dat hij zelf dirigeerde. In zijn gewone bezetting was het samengesteld uit vijf trompetten, vijf trombones, contrabastuba en drie percussionisten. Voor deze specifieke bezetting schreef hij een heel apart repertoire.

Ook het Divertimento staat in verband met die activiteit. Het werd immers opgedragen aan een vriend, de trombonist Jules De Haes die gedurende verschillende jaren een medewerker was aan het vermelde ensemble en die later, van 1953 tot 1974, leraar zou worden aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen en aan het Stedelijk Conservatorium van Mechelen.
Het werk is een contrasterend tweeluik. In het eerste deel (Moderato molto – Des groot - C) worden de expressieve mogelijkheden van het solo-instrument in het licht gesteld. Op een achtergrond van hoorns en fagotten vat de solist onmiddellijk het zangerige hoofdmotief aan dat dit heel dit onderdeel overheerst en waarvan de eerste maten naar het einde toe zelfs als een soort basso ostinato worden aangewend. Het tweede deel, een Scherzo (F groot – 2/4), met een vinnig ritmisch motiefje in triolen tegenover een meer expansief thema, is dan wel op virtuositeit afgestemd.

De autograaf van het Divertimento bevindt zich in het Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven (signatuur: H 7653/153954). De partituur werd oorspronkelijk uitgegeven door de VZW de Crans, Antwerpen, en de reductie voor trombone en piano verscheen in 1952 bij Metropolis, Antwerpen.

Luc Leytens, 2006

Voor het orkestmateriaal, gelieve u te wenden tot de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium in Antwerpen. Johan Favoreel heeft het handschrift overgezet op computer. Deze partituur wordt gepubliceerd in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be)

---------------------------------------------------

Jef Van Hoof
(Anvers, le 8 mai 1886 – Anvers, le 24 avril 1959)

Divertimento pour trombone et orchestre
(1935)

Préface
Jef Van Hoof a fait ses études au Conservatoire Royal Flamand de sa ville natale où il fut imprégné du nationalisme artistique, propagé par Peter Benoit (1834-1901), fondateur de l’école. Parmi ses professeurs, il y avait Joseph Callaerts, Lodewijk Mortelmans et August de Boeck. Mais il fut le plus influencé par Paul Gilson. Van Hoof est resté un adepte fervent du romantisme bien qu’il s’insurgea contre les excès du romantisme tardif.

En 1911, Van Hoof obtint un Second prix de Rome à Bruxelles. Dans son propre pays, le compositeur jouissait déjà, avant la première guerre mondiale, d’une assez grande renommé, surtout pour ses chants et ses chorals. Ensuite, son œuvre s’ouvre également à d’autres genres. En 1936, il devient professeur du Conservatoire d’Anvers où il est promu directeur en 1942. Van Hoof reste directeur du Conservatoire jusqu’en 1944.  Les vingt dernières années de sa vie, le compositeur écrira des symphonies.

Van Hoof s’intéressait très peu à la virtuosité pure, et n’écrivit que quatre œuvres concertantes. Il s’agit de quatre partitions, dont trois pour instrument solo au registre grave : Schets voor cello (Ebauche pour violoncelle) (1920), Divertimento voor trombone (Divertimento pour trombone) (1935), Concertino voor fagot (Concertino pour basson) (1938) et Concertino voor viool (Concertino pour violon) (1956).

Le compositeur a signé le Divertimento pour trombone et orchestre en 1935, dans sa demeure ‘Spokenhof’ (‘Le Clos des Fantômes’), à Boechout près d’Anvers. Van Hoof avait une réelle prédilection pour les cuivres (surtout les cuivres éclatant) qu’il considérait comme l’âme de l’orchestre. Aussi, au début des années ’30, fonda-t-il son propre ensemble, le ‘Antwerps Koperensemble’ (l’Ensemble de Cuivres d’Anvers) qu’il dirigea. L’ensemble, pour lequel il écrit un répertoire, était composé de cinq trompettes, cinq trombones, un tuba contrebasse et trois percussionnistes.

Cette entreprise est fortement liée au Divertimento car l’œuvre fut dédiée à un ami, le tromboniste Jules De Haes, collaborateur de longue date à l’ensemble de cuivres, et qui plus tard, sera professeur au Conservatoire Royal Flamand à Anvers et au Conservatoire de Malines (de 1953 à 1974).

L’oeuvre est un diptyque où la première partie s’oppose à la seconde. Dans le première partie, Molto Moderato (Ré bémol – Do), les possibilités expressives de l’instrument solo sont accentuées. Le soliste entame immédiatement le motif mélodieux sur un fond de cors et de bassons. Toute cette partie est dominée par ce motif principal dont les premières mesures sont utilisées, vers la fin, comme une sorte de basso ostinato. La seconde partie, un Scherzo (Fa majeur – 2/4), avec un motif rythmique en triolets contrastant avec un thème plus expansif, cherche à atteindre une certaine virtuosité.

Le manuscript du Divertimento se trouve dans les Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven (Archives et Musée de la Vie culturelle flamande) (signature: H 7653/153954). La partition a été publiée à Anvers par l’a.s.b.l. de Crans et la version pour trombone et piano également est parue à Anvers, en 1952, chez Métropolis.

Luc Leytens (traduction: Annick Mannekens)

Pour le matériel d’orchestre, veuillez vous adresser à la bibliothèque du Conservatoire Royal Flamand à Anvers. Cette nouvelle partition a été réalisée par Johan Favoreel, et est publiéé en collaboration avec le Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be)..