Jules De Swert - Pensée élégiaque (1885)
(Leuven, 15 August 1843 – Ostend, 24 February 1891)
Jules De Swert received his first music lessons from his father, the music teacher, cellist, double bass player, bandmaster and composer Herman De Swert (1803-1873), just like his brothers Isidore (1830-1896), a renowned cellist, and Jean-Baptiste (1832-1856), who played various instruments and also composed.
In 1856 Jules De Swert went to the Conservatoire royal in Brussels, where he obtained a first prize with the cello virtuoso and composer Adrien François Servais (1807-1866) in 1859. This was the beginning of a great international career that took him all over Europe. He acquired fame by performing his arrangements for cello of the violin concertos of Beethoven and Mendelssohn, of his own concertos and of the cello concertos of, among others, Robert Schumann and Bernhard Molique.
De Swert became principal cellist and even concertmaster of several important German orchestras in Düsseldorf, Weimar, Berlin and Bayreuth, and was awarded the honorary title of ‘Kammervirtuose’ in several places. In 1865, he became cello teacher at the Berlin Musikhochschule, a position he would hold until 1877. In between touring, both as a soloist and in chamber music, he also composed. Besides compositions (including three concertos) and arrangements for his instrument, he also wrote songs, chamber music, the orchestral work Nordseefahrt inspired by Heinrich Heine and three operas. The most successful opera was Die Albigenser, on a libretto by Wilhelm Rullmann, which premiered in Wiesbaden on 2 October 1878 and was performed in Frankfurt, Hamburg, Strasbourg, Antwerp and Ghent. Graf Hammerstein, to a libretto by Wilhelm Jacoby, had its world premiere in Mainz on 7 February 1884, and his last opera Piccolino premiered in The Hague in 1890.
He also published didactic works such as The violoncello (a method published by Novello in 1882) and Gradus ad parnassum, ou le mécanisme du violoncelle (Leipzig, 1888).
Because of his poor health he stopped giving concerts to become director of the Music School in Ostend in 1888 and a year later second conductor of the Kursaal Orchestra. He combined these functions with that of cello teacher at the Municipal Music Conservatory in Bruges and at the Royal Conservatory in Ghent.
De Swert composed Pensée élégiaque for four cellos in 1885 on the occasion of the death of Servais’ eldest son Joseph. He also created a version for cello and piano and one for four horns.
In August 1891 Léon Rinskopf (1862-1915), De Swert’s successor as director of the Music School and conductor of the Kursaal concerts, programmed this Pensée élégiaque for four cellos in memory of the cello virtuoso and composer who died young. The programme also included De Swert’s Adagio religioso for strings, the overture to Die Albigenser, the Cello Concerto in d, opus 32, and Nordseefahrt.
This elegy is still often performed and was released in 2016 on the CD Légende by the Tansman Cello Quartet (Antarctica Records AR 0001).
Duration: 3’20”
Jan Dewilde
(translation: Jasmien Dewilde)
This score was edited by Stijn Saveniers on the basis of two scores from the library of the Antwerp Royal Conservatoire: the Schott edition S.F. 3675 (KVC 133.752) and a manuscript (KVC 133.751).
Jules De Swert - Pensée élégiaque
(15. August 1843 in Löwen – 24. Februar 1891 in Ostende)
(1885)
Jules De Swert erhielt seinen ersten Musikunterricht von seinem Vater, dem Musiklehrer, Cellisten, Kontrabassisten, Kapellmeister und Komponisten Herman De Swert (1803-1873), sowie von seinen Brüdern Isidore (1830-1896), einem bekannten Cellisten, und Jean-Baptiste (1832-1856), der verschiedene Instrumente spielte und ebenfalls komponierte.
1856 ging Jules De Swert an das Königliche Konservatorium in Brüssel, wo er 1859 den 1. Preis bei dem Cellovirtuosen und Komponisten Adrien François Servais (1807-1866) erhielt. Dies war der Beginn einer großen internationalen Karriere, die ihn durch ganz Europa führte. Berühmtheit erlangte er durch seine Bearbeitungen der Violinkonzerte von Beethoven und Mendelssohn für Cello und seiner eigenen Konzerte sowie der Cellokonzerte u.a. von Robert Schumann und Bernhard Molique.
De Swert wurde 1. Solo-Cellist und sogar Konzertmeister in verschiedenen bedeutenden deutschen Orchestern in Düsseldorf, Weimar, Berlin und Bayreuth. An mehreren Orten wurde ihm der Ehrentitel „Kammervirtuose“ verliehen. 1865 wurde er Cellolehrer an der Berliner Musikhochschule, eine Position, die er bis 1877 innehatte. Zwischen den Tourneen, sowohl als Solist als auch in der Kammermusik, komponierte er auch. Neben Kompositionen (darunter drei Konzerte) und Bearbeitungen für sein Instrument schrieb er ebenfalls Lieder, Kammermusik, das von Heinrich Heine inspirierte Orchesterwerk Nordseefahrt und drei Opern. Seine erfolgreichste Oper war Die Albigenser auf ein Libretto von Wilhelm Rullmann. Das Werk wurde am 2. Oktober 1878 in Wiesbaden uraufgeführt und in Frankfurt, Hamburg, Straßburg, Antwerpen und Gent gespielt. Die Oper Graf Hammerstein auf ein Libretto von Wilhelm Jacoby feierte am 7. Februar 1884 in Mainz ihre Weltpremiere. 1890 wurde in Den Haag De Swerts letzte Oper Piccolino uraufgeführt.
Jules De Swert veröffentlichte auch didaktische Werke wie The violoncello (eine Methode, 1882 veröffentlicht von Novello) und Gradus ad parnassum, ou le mécanisme du violoncelle (Leipzig, 1888).
Aufgrund seiner schlechten Gesundheit stellte er seine Konzerttätigkeit ein, um 1888 Direktor der Musikschule in Ostende und ein Jahr später zweiter Dirigent des Kursaalorchesters zu werden. Er kombinierte diese Tätigkeiten mit der des Cellolehrers am Städtischen Konservatorium in Brügge und am Königlichen Konservatorium in Gent.
De Swert komponierte 1885 Pensée élégiaque für vier Celli anlässlich des Todes von Servais’ ältestem Sohn Joseph. Er schrieb auch eine Version für Cello und Klavier sowie für vier Hörner. Im August 1891 programmierte Léon Rinskopf (1862-1915), De Swerts Nachfolger als Leiter der Musikschule und Dirigent der Kursaalkonzerte, diese Pensée élégiaque für vier Violoncelli zum Andenken an den jung verstorbenen Cellovirtuosen und Komponisten. Auf dem Programm standen außerdem das Adagio religioso für Streicher, die Ouvertüre zu Die Albigenser, das Cellokonzert in d-Moll, Opus 32, und Nordseefahrt.
Diese Elegie wird immer noch häufig aufgeführt und wurde 2016 auf der CD Légende des Tansman Cello Quartetts veröffentlicht (Antarctica Records AR 0001).
Spielzeit: 3‘20“
Jan Dewilde
(Übersetzung: Eva-Maria Kintzel)
Diese Partitur wurde von Stijn Saveniers auf der Grundlage von zwei Partituren aus der Bibliothek des Königlichen Konservatoriums von Antwerpen herausgegeben: der Schott-Ausgabe S.F. 3675 (KVC 133.752) und einem Manuskript (KVC 133.751).
-------------- FLEMISH ---------------
Jules De Swert - Pensée élégiaque (1885)
(Leuven, 15 augustus 1843 – Oostende, 24 februari 1891)
Jules De Swert kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader, muziekleraar, cellist, contrabassist, kapelmeester en componist Herman De Swert (1803-1873), net zoals zijn broers Isidore (1830-1896), een gerenommeerd cellist, en Jean-Baptiste (1832-1856), die verschillende instrumenten bespeelde en ook componeerde.
In 1856 trok Jules De Swert naar het Conservatoire royal in Brussel, waar hij bij de cellovirtuoos en componist Adrien François Servais (1807-1866) in 1859 een eerste prijs behaalde. Dit was het begin van een grote internationale carrière die hem doorheen Europa voerde. Hij verwierf faam door de uitvoering van zijn bewerkingen voor cello van de vioolconcerto’s van Beethoven en Mendelssohn, van zijn eigen concerto’s en van de celloconcerto’s van, onder anderen, Robert Schumann en Bernhard Molique.
De Swert werd eerste cellist en zelfs concertmeester van verschillende belangrijke Duitse orkesten in Düsseldorf, Weimar, Berlijn en Bayreuth, en op verschillende plaatsen werd hij bekroond, onder andere met de eretitel ‘Kammervirtuose’. In 1865 werd hij celloleraar aan de Musikhochschule van Berlijn, een functie die hij tot 1877 zou bekleden. Tussen het toeren door, als solist en in kamermuziekverband, componeerde hij ook. Naast composities (waaronder drie concerto’s) en arrangementen voor zijn instrument, schreef hij ook liederen, kamermuziek, het door Heinrich Heine geïnspireerde orkestwerk Nordseefahrt en drie opera’s. De succesvolste opera was Die Albigenser, op een libretto van Wilhelm Rullmann, die op 2 oktober 1878 in Wiesbaden werd gecreëerd en opvoeringen kende in Frankfurt, Hamburg, Straatsburg, Antwerpen en Gent. Graf Hammerstein, op een libretto van Wilhelm Jacoby, ging op 7 februari 1884 in wereldpremière in Mainz en in 1890 werd zijn laatste opera Piccolino in Den Haag gecreëerd.
Hij publiceerde ook didactische werken als The violoncello (een methode in 1882 gepubliceerd door Novello) en Gradus ad parnassum, ou le mécanisme du violoncelle (Leipzig, 1888).
Omwille van zijn zwakke gezondheid zette hij het concerteren stop om in 1888 in Oostende directeur te worden van de Muziekschool en een jaar later tweede dirigent van het Kursaalorkest. Deze functies combineerde hij met het ambt van leraar cello aan het Stedelijk Muziekconservatorium in Brugge en aan het Koninklijk Conservatorium van Gent.
De Swert componeerde Pensée élégiaque voor vier cello’s in 1885 bij de dood van Servais’ oudste zoon, Joseph. Hij maakte ook een versie voor cello en piano en voor vier hoorns.
Léon Rinskopf (1862-1915), De Swerts opvolger als directeur van de Muziekschool en dirigent van de Kursaalconcerten, programmeerde in augustus 1891 dit Pensée élégiaque voor vier cello’s als nagedachtenis aan de jong gestorven cellovirtuoos en componist. Op het programma stonden toen nog verder: Adagio religioso voor strijkers, de ouverture tot Die Albigenser, het Celloconcerto in d, opus 32, en Nordseefahrt.
Deze elegie wordt nog vaak uitgevoerd en werd in 2016 op de cd Légende uitgebracht door het Tansman Cello Quartet (Antarctica Records AR 0001).
Duurtijd: 3’20”
Jan Dewilde
Deze partituur werd geëditeerd door Stijn Saveniers op basis van twee partituren uit de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen: de Schott-uitgave S.F. 3675 (KVC 133.752) en een manuscript (KVC 133.751).