August De Boeck - Concerto for piano and orchestra in C major

August De Boeck - Concerto for piano and orchestra in C major (1926-1929) (ad. Jozef De Beenhouwer, 1982)

(Merchtem, 9 May 1865 - 9 October 1937)

August De Boeck studied at the Brussels Royal Conservatory of Music with Alphonse Mailly, and graduated in 1891 with the Diplôme de capacité for organ. In 1899, in Brussels, he became acquainted with Paul Gilson, with whom he studied orchestration and who encouraged him to compose. August De Boeck was mainly interested in vocal music, and it is no wonder that his fame rests mostly on his five operas, three of which are masterpieces: the fairytale opera Winternachtsdroom ‘Winternightsdream’ (1902), Reinaert de Vos ‘Reynard the Fox’ (1907-1909) and La Route d’Eméraude ‘The Emerald Road’ (1913-1920), also known as Francesca. He also composed a number of brilliant symphonic works, such as the Symphony in g minor (1896), a Violin Concerto (±1912-1934), the Concerto for Hans piano (1926-1929), and a number of shorter pieces, like the Dahomey Rhapsody (1893), the Nocturne (1931) and the Fantasia on two Flemish Folk Songs (1923).
De Boeck’s Concerto for Hans piano (1926-1929) was commissioned by Pierre Hans (1886-1960), an amateur pianist with abnormally thick fingers, who was looking for a way to keep playing the piano. Being an engineer, he contacted the French firm of Pleyel, and together they designed and built a concert grand with two keyboards, with the upper keyboard tuned half a tone higher than the lower one. This created a range of possibilities, like making it easier to play chromatic passages. But it offered other, perhaps more important, advantages as well. For example, it allowed the pianist to repeat complete chords at a very high speed. This way the Hans piano made it possible to use special effects; and it had a highly distinctive sound. It is therefore no wonder that a number of concertos for this new instrument soon saw the light of day, including those by Pierre Hans himself, by Carl Smulders, René Barbier, Ernest d’Agrèves, and also by August De Boeck. The astronomical cost of the instrument strongly hampered the breakthrough of the Hans piano and the outbreak of World War II killed it off. It therefore made complete sense that a virtuoso organist like De Boeck was fascinated by the Hans piano and that he took on the challenge of composing a concerto for it.
All these concertos for Hans piano were premiered by the Antwerp pianist Mit Scapus, alias Maria Van Dommelen (1892-1989). She had been among De Boeck’s harmony students at the Antwerp Royal Flemish Conservatoire of Music before World War I, she arranged quite a few pieces from the standard piano repertoire for Hans piano, and she taught special Hans piano courses at the conservatoires of Antwerp and Paris, in Aachen, in Luxemburg and in The Netherlands. In fact, the solo part of De Boeck’s Concerto for Hans piano was created by Mit Scapus. Her sloppy and incomplete manuscript, which can be found at the Letterenhuis in Antwerp, is the only source that has any specific indications meant for playing the concerto on a Hans piano. This in and of itself would make a reconstruction of the original part for the Hans piano very problematic.
However, a modern performance of this concerto in this form would face other insurmountable problems as well, which is why the Belgian (Flemish) composer and conductor Frits Celis asked me in 1981 to arrange De Boeck’s concerto for a standard instrument. My arrangement required rewriting numerous passages in which both keyboards were used simultaneously in the same range; the quick repetition of complete chords, which occurred mostly in the Scherzo, had to be given up; and the short cadenza of the finale, which De Boeck had merely sketched, had to be rewritten thoroughly.
The piano concerto has three movements, a lyrical Moderato, which evolves without a pause into the sparkling Scherzo (Presto), and a final dance-like Allegro. The work is about twenty minutes long. The composition is solidly constructed, consisting of a kind of cyclic procedure. Not only are the themes of the first part ingeniously woven into the fabric of the conclusion of the finale, but the second movement, Scherzo (Presto), grows organically out of the opening theme of the concerto, and it regularly echoes the whole-tone scale of the Moderato. This Scherzo (Presto) was written first, in 1926, about three years before the other two movements.
The premiere of the original version, for Hans piano, took place in Antwerp on November 30, 1932. Mit Scapus was accompanied by the Symphony Orchestra of the Royal Society of Zoology [sic] in Antwerp, conducted by Flor Alpaerts. The version for modern grand piano premiered in March 1983 in a Brussels television studio of the BRT [the Belgian (Flemish) Radio and Television], by its Philharmonic Orchestra conducted by Fernand Terby, with me as the soloist. The first public performance took place on September 6, 1985, in deSingel in Antwerp, with Frits Celis conducting the Orchestra of the Royal Flemish Opera.
Jozef De Beenhouwer, 2011 (Translation: Guy A. J. Tops)
This score was published in collaboration with the Centre for the Study of Flemish Music, where the parts can be ordered (www.svm.be). Jozef De Beenhouwer and Johan Favoreel edited the score based on the available sources.

–––––––––––––––––– FLEMISH ––––––––––––––––

August De Boeck

Concerto voor piano en orkest in C (1926-29)
(bewerking Jozef De Beenhouwer)

(Merchtem, 9 mei 1865 – 9 oktober 1937)

August De Boeck studeerde aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel, waar hij onder leiding van Alphonse Mailly in 1891 het Diplôme de capacité voor orgel behaalde. In 1889 leerde hij in Brussel componist Paul Gilson kennen, die hem inwijdde in de orkestratie en aanmoedigde om te componeren. August De Boeck was vooral gefascineerd door de vocale muziek en werd onder meer bekend met vijf opera’s, waaronder drie meesterwerken: de sprookjesopera Winternachtsdroom (1902), Reinaert de Vos (1907-09) en La Route d’Emeraude (Francesca) (1913-20). Hij componeerde ook een aantal excellente symfonische werken zoals de Symfonie in g (1896), een Vioolconcerto (ca. 1912-1934), het Concerto voor Hans-klavier (1926-29), en enkele kortere stukken zoals de Rapsodie dahoméenne (1893), de Nocturne (1931) en de Fantasie op twee Vlaamse Volkswijzen (1923).
Het Concerto voor Hans-klavier in C (1926-1929) werd gecomponeerd op bestelling van Pierre Hans (1886-1960). Deze Waalse ingenieur had na langdurige opzoekingen in de jaren twintig een concertvleugel met twee klavieren, zoals bij een orgel, uitgevonden. De aanleiding om dit bizarre instrument te vervaardigen was heel prozaïsch: Pierre Hans had abnormaal dikke vingers en zocht naar een middel om toch nog te kunnen pianospelen. Daartoe ontwierp hij in samenwerking met de Franse firma Pleyel een concertvleugel met twee klavieren, waarvan het bovenste klavier een halve toon hoger gestemd was. Dat bood hem onmiddellijk heel wat meer mogelijkheden, onder meer om chromatische passages te spelen, en het werd bijvoorbeeld ook mogelijk om in een heel snel tempo volledige akkoorden te herhalen. Er konden dus met het Hans-klavier speciale effecten en een specifieke klankkleur gerealiseerd worden, en al spoedig werden er voor dit nieuwe instrument een aantal concerto’s gecomponeerd, onder anderen door Pierre Hans zelf, door Carl Smulders, René Barbier, Ernest d’Agrèves, en ook door August De Boeck. De enorme kostprijs van dit instrument en het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog hebben uiteindelijk de doorbraak van het Hans-klavier belet. Het was eigenlijk bijna vanzelfsprekend dat een virtuoos organist zoals De Boeck gefascineerd werd door het Hans-klavier en de uitdaging heeft aangenomen om er een concerto voor te componeren.
Al deze concerti werden gecreëerd door de Antwerpse pianiste Mit Scapus [pseudoniem voor Maria Van Dommelen (1892-1989)]. Zij had vóór de Eerste Wereldoorlog harmonielessen gevolgd bij De Boeck aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium van Antwerpen. Mit Scapus had ook zelf verschillende stukken uit het gewone pianorepertoire voor Hans-klavier bewerkt en gaf bovendien speciale cursussen aan de conservatoria van Antwerpen en Parijs, in Aken, in Luxemburg en in Nederland. In het concerto van De Boeck werd de solopartij in feite gerealiseerd door Mit Scapus. Haar slordige en onvolledige manuscript (thans in het Letterenhuis, Antwerpen) is de enige bron die nog specifieke aanduidingen voor het Hans-klavier bevat. Alleen al daarom zou een reconstructie van de originele partij voor Hans-klavier heel problematisch zijn.
Omdat een moderne uitvoering van dit concerto met onoverkomelijke moeilijkheden zou gepaard gaan, vroeg componist Frits Celis me in 1981 om De Boecks ‘Concerto voor Hans-klavier’ om te werken tot een gewoon pianoconcerto. Bij de herwerking moesten vele passages waarin de twee klavieren in dezelfde ligging aangewend waren, herschreven worden; ook moest, vooral in het Scherzo, worden afgezien van volledig gerepeteerde akkoorden. In de finale werd de korte cadens grondig herwerkt, want De Boeck had hiervoor alleen maar een vluchtige schets genoteerd.
Het pianoconcerto bestaat uit drie delen: een lyrisch Moderato dat ononderbroken overgaat in een sprankelend Scherzo (Presto), en een finale Allegro met een uitgesproken danskarakter. Alles samen duurt het werk ongeveer twintig minuten. De compositie heeft een hechte eenheid en men vindt er een cyclisch procedé in terug. Niet alleen zijn de thema’s van het eerste deel heel kunstig verwerkt aan het einde van de finale, maar ook het tweede deel, Scherzo (Presto), ontstaat organisch uit het aanvangsmotief van het concerto, en in dit scherzo klinkt de hele-toons-toonladder uit het Moderato regelmatig na. Het Scherzo werd in 1926 gecomponeerd, drie jaar voor de twee overige delen.
De creatie met orkest van het Concerto voor Hans-klavier gebeurde op 30 november 1932 door Mit Scapus en het Symfonieorkest van de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde in Antwerpen onder leiding van Flor Alpaerts. Van de omgewerkte versie voor piano maakte ik in maart 1983, samen met het Filharmonisch Orkest van de BRT onder leiding van Fernand Terby, een televisieopname in Studio 4 van het Flageygebouw in Brussel. De eerste publieke uitvoering gebeurde op 6 september 1985 in deSingel in Antwerpen, samen met het orkest van de Koninklijke Vlaamse Opera onder leiding van Frits Celis.
Jozef De Beenhouwer (2011)
Deze partituur werd uitgegeven in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek. Het orkestmateriaal is te verkrijgen via www.svm.be. Op basis van de beschikbare bronnen werd deze partituur gerealiseerd door Jozef De Beenhouwer en Johan Favoreel.

–––––––––––––––––– FRENCH ––––––––––––––––––

August De Boeck
(Merchtem, 9 mai 1865 – 9 octobre 1937)

Concerto pour piano et orchestre en do majeur
(1926-29 / 1982)
(arr. Jozef De Beenhouwer)

August De Boeck étudia au Conservatoire royal de musique de Bruxelles, où il obtint en 1891, sous la direction d’Alphonse Mailly, le Diplôme de capacité pour orgue. A Bruxelles, il fit la connaissance du compositeur Paul Gilson en 1889. Celui-ci l’initia à l’orchestration et l’encouragea à composer. August De Boeck était avant tout fasciné par la musique vocale et acquit sa renommée notamment grâce à cinq opéras, parmi lesquels figurent trois chefs-d’œuvre : l’opéra féerique Songe d’une Nuit d’Hiver (1902), Goupil le Renard (1907-1909) et La Route d’Emeraude (Francesca) (1913-1920). De Boeck composa cependant aussi plusieurs œuvres symphoniques brillantes, telles que la Symphonie en sol mineur (1896), un Concerto pour violon (vers 1912-1934), le Concerto pour piano Hans (1926-1929), et quelques morceaux plus courts comme la Rapsodie dahoméenne (1893), la Nocturne (1931) et la Fantaisie sur deux airs populaires flamands (1923).
Le Concerto pour piano Hans en do Majeur (1926-1929) fut composé par August De Boeck à la demande de Pierre Hans (1886-1960). Après de longues recherches menées dans les années 1920, cet ingénieur wallon avait inventé un piano à queue de concert avec deux claviers, comme un orgue. La création de cet instrument bizarre avait un motif bien prosaïque : Hans, possédant des doigts anormalement gros, cherchait un moyen de faciliter son jeu au piano. En collaboration avec la firme française Pleyel, il avait donc développé un piano à deux claviers, dont le clavier supérieur était accordé un demi-ton plus haut. Ceci augmentait considérablement ses possibilités : les passages chromatiques ou la répétition rapide d’accords complets étaient désormais à sa portée. Le piano Hans ouvrait la voie à des effets spéciaux et à un timbre particulier. Très vite, plusieurs concertos furent composés pour ce nouvel instrument, notamment par Pierre Hans lui-même, mais aussi par Carl Smulders, René Barbier, Ernest d’Agrèves et August De Boeck. Le piano Hans ne perça pourtant pas, car sa fabrication était très coûteuse et sa montée fut interrompue par la Seconde Guerre mondiale. Le piano Hans ne pouvait manquer de fasciner le virtuose de l’orgue qu’était August De Boeck. Aussi celui-ci figura-t-il parmi ceux qui relevèrent le défi de lui consacrer un concerto.
Chacun de ces concertos fut créé par la pianiste anversoise Mit Scapus (pseudonyme de Maria Van Dommelen (1892-1989)). Elle avait suivi des cours d’harmonie chez August De Boeck, au Conservatoire royal flamand d’Anvers, avant la Première Guerre mondiale. Scapus elle-même avait arrangé plusieurs morceaux du répertoire courant pour le piano Hans et donnait en outre des cours spécifiques aux conservatoires d’Anvers et Paris, à Aix-la-Chapelle, au Luxembourg et aux Pays-Bas. C’est elle qui composa la partie soliste du concerto d’August De Boeck. Son manuscrit, négligé et incomplet, qui se trouve aujourd’hui à la Maison des Lettres des « Archives et Musée pour la Vie Culturelle flamande » à Anvers, est d’ailleurs le seul document contenant encore des indications spécifiques pour le piano Hans. La reconstitution de la partition originale pour piano Hans est fort problématique, ne fut-ce que pour cette raison.
Comme, par ailleurs, son exécution sur un piano moderne se heurterait à des difficultés insurmontables, le compositeur Frits Celis me demanda en 1981 de retravailler le « Concerto pour piano Hans » d’August De Boeck. L’arrangement me força à réécrire de nombreux passages dans lesquels les deux claviers jouaient dans le même registre. Il fallut également se passer, surtout dans le Scherzo, d’accords répétés à l’intégrale. Dans la finale, la brève cadence fut complètement retravaillée, De Boeck n’en ayant réalisé qu’une esquisse sommaire.
Le concerto pour piano se compose de trois mouvements : un Moderato lyrique, qui passe sans interruption à un Scherzo et Presto brillant, et un Allegro final particulièrement dansant. L’œuvre dure environ vingt minutes. Cette composition possède une solide unité et on y trouve un procédé cyclique. Non seulement les thèmes du premier mouvement sont très habilement incorporés à la fin de la finale, mais le deuxième mouvement Scherzo et Presto naît aussi de façon organique du premier thème du concerto. De plus, le Scherzo reprend régulièrement la gamme de tons entiers présentés au Moderato. Le Scherzo fut composé en 1926, les deux autres mouvements trois ans plus tard.
La création avec orchestre du Concerto pour piano Hans d’August De Boeck eut lieu le 30 novembre 1932, avec la pianiste Mit Scapus et l’Orchestre symphonique de la Société royale de Zoologie à Anvers, sous la baguette de Flor Alpaerts. En mars 1983, j’ai moi-même réalisé un enregistrement télévisé de la version retravaillée pour un piano ordinaire, dans le Studio 4 du bâtiment Flagey à Bruxelles et accompagné par l’Orchestre philharmonique de la BRT, que dirigeait Fernand Terby. La première exécution publique eut lieu le 6 septembre 1985 au centre culturel deSingel à Anvers, en compagnie de l’orchestre de l’Opéra royal de Flandre, placé sous la direction de Frits Celis.
Jozef De Beenhouwer, 2011 (Traduction : Anne François)
Cette partition a été publiée en collaboration avec le Centre d’étude pour la musique flamande, qui possède le matériel d’orchestre (www.svm.be). La partition est éditée par Jozef De Beenhouwer et Johan Favoreel.

–––––––––––––––––– GERMAN ––––––––––––––––

August De Boeck
(Merchtem, 9. Mai 1865 – 9. Oktober 1937)

Klavierkonzert C-Dur
(1926-29 / 1982)
(Bearb. Jozef De Beenhouwer)

August De Boeck studierte Musik am Conservatoire Royal in Brüssel, wo er 1891 als Schüler Alphonse Maillys mit dem Diplôme de capacité für Orgel ausgezeichnet wurde. 1889 freundete De Boeck sich in Brüssel mit dem belgischen Komponisten Paul Gilson an, auf dessen Anregung er zu komponieren begann. August De Boeck war vor allem von der Vokalmusik fasziniert. So komponierte er u.a. fünf Opern, darunter die Märchenoper Winternachtsdroom (Winternachtstraum) (1902), Reinaert de Vos (Reineke Fuchs) (1907-09) und La Route d’Emeraude (Der Smaragdweg) (Francesca) (1913-1920). Außerdem schuf er u.a. eine Reihe von glänzenden symphonischen Werken, darunter die g-moll-Symphonie (1896), ein Violinkonzert (etwa 1912-1934), ein Konzert für Hans-Klavier (1926-29) und einige kürzere symphonische Stücke wie die Rapsodie dahoméenne (1893), das Nocturne (1931) und die Fantasie über zwei flämische Volksweisen (1923).
In den zwanziger Jahren erfand der wallonische Ingenieur Pierre Hans (1886-1960) nach langwierigen Recherchen das Hans-Klavier, einen Konzertflügel mit zwei Manualen wie bei der Orgel. Der Anlass zur Herstellung dieses Instrumentes war sehr banal: Pierre Hans hatte abnormal dicke Finger und suchte einen Weg, trotzdem Klavier spielen zu können. Dazu entwarf er in Zusammenarbeit mit der französischen Firma Pleyel einen Konzertflügel mit zwei Manualen, wobei das Obermanual eine halben Ton höher gestimmt war. Das ermöglichte es ihm problemlos chromatische Passagen zu spielen. Es gab aber noch andere Vorteile: so ließen sich zum Beispiel auf dem Hans-Klavier lückenlos komplette Akkorde in einem sehr schnellen Tempo wiederholen. Solche spezifischen Effekte und der Reiz von neuen Klangfarben ermutigten damals Komponisten wie Hans selbst, Carl Smulders, René Barbier, Ernest d’Agrèves und August De Boeck, Konzerte für das Hans-Klavier zu komponieren. Der hohe Preis und der Ausbruch des Zweiten Weltkriegs haben jedoch eine weitere Verbreitung dieses bizarren Instruments verhindert. Es war aber kein Wunder, dass ein Orgelvirtuose wie De Boeck von diesem Instrument fasziniert war und die Herausforderung, ein Konzert zu komponieren, annahm.
Alle diese Konzerte für Hans-Klavier wurden von der Antwerpener Pianistin Mit Scapus [Pseudonym für Maria Van Dommelen (1892-1989)] uraufgeführt. Vor dem ersten Weltkrieg war sie De Boecks Schülerin am Königlich Flämischen Konservatorium gewesen. Mit Scapus bearbeitete auch eine Reihe von Klavierstücken für das Hans-Klavier und gab besondere Kurse an den Konservatorien von Antwerpen und Paris, in Aachen, Luxemburg und in den Niederlanden. Die Solostimme von De Boecks Konzert wurde faktisch von Mit Scapus realisiert, und ihr unordentliches unvollständiges Manuskript ist die einzige Quelle, die noch spezifische Angaben für das Hans-Klavier enthält. Schon deswegen wäre eine Rekonstruktion einer ‘Originalfassung’ dieser Solostimme äußerst problematisch.
Da eine moderne Aufführung von De Boecks Konzert für Hans-Klavier mit unüberwindlichen Schwierigkeiten verbunden wäre, hat der Komponist Frits Celis mich 1981 gebeten, es zu einem “normalen” Klavierkonzert umzuarbeiten. Viele Passagen, in denen die zwei Manuale in derselben Lage verwendet waren, musste ich transkribieren, und vor allem im Scherzo musste auf komplett wiederholte Akkorde verzichtet werden. Auch die von De Boeck nur flüchtig skizzierte Kadenz im Finale musste weiter ausgearbeitet werden.
Das Konzert für Hans-Klavier in C-Dur von August De Boeck dauert etwa zwanzig Minuten und hat drei Sätze: ein lyrisches ‘Moderato’, das pausenlos in ein sprudelndes ‘Scherzo: Presto’ übergeht, und ein tänzerisches ‘Allegro’ als Schlusssatz. Das Konzert hat eine solide Struktur und ist zyklisch konzipiert. Am Ende sind nicht nur die Motive aus dem 1. Satz kunstvoll verarbeitet, auch das ‘Scherzo’ entwickelt sich organisch aus dem Anfangsmotiv, und die Ganztonleiter klingt wiederholt in der Komposition an. Das Scherzo entstand 1926, die beiden Ecksätze 1929.
Das Konzert für Hans-Klavier wurde am 30. November 1930 uraufgeführt; Mit Scapus war die Solistin und Flor Alpaerts dirigierte das Sinfonie Orchester der ‘Königlichen Gesellschaft für Zoologie’ in Antwerpen. 1983 spielte ich zusammen mit dem BRT Philharmonischen Orchester unter der Leitung von Fernand Terby zum ersten Mal meine neue Klavierfassung des Konzerts in einer Studio-Produktion des Flämischen Fernsehens in Brüssel. Am 6. September 1985 folgte im Antwerpener Konzertsaal deSingel die erste öffentliche Aufführung zusammen mit dem Orchester der Königlichen Flämischen Oper unter der Leitung von Frits Celis.
Jozef De Beenhouwer, 2011
Diese Partitur wurde in Zusammenarbeit mit dem Studienzentrum für flämische Musik herausgegeben (www.svm.be). Diese Neuausgabe wurde von Jozef De Beenhouwer und Johan Favoreel besorgt.