Philippe Vanden Berghe
(Menen, 8 December 1822 – Menen, 5 January 1885)
Rondo capriccioso pour piano, opus 25 (1855 or earlier)
Philippe Vanden Berghe was born into a wealthy family of landowners and investors, some of whom displayed political activity. Vanden Berghe became a person of private means when he was thirty years old. About 1853 he married Leonie Louise Mulle from Ypres, with whom he had eight children. He held public positions as a member and chairman of boards and associations in Menen, Kortrijk and Roeselare, in which he pursued a conservative course. Three years before his death, he suddenly retired from public life for unknown reasons.
Although he did not get formal music education, Vanden Berghe was trained in violin, piano, organ and composition. He went to Namur to study with local musicians, such as the conductors Paul Wilbrant and Schröder. According to his friend Edouard Gregoir, who was a composer, pianist and musicographer, he maintained relationships with famous piano virtuosos such as the Austrian Henri Herz (1806-1888), the Swiss Sigismund Thalberg (1812-1871), the Czech Jules Schulhoff (1825-1898), and the German Ferdinand Hiller (1811-1885), with whom he is said to have studied counterpoint.
As a composer, Vanden Berghe absorbed the trends of his time. Stylistically, he can be situated at the crossroads of French and German influences. Melodious virtuosity is sustained by a harmonic-counterpoint structure. Chromatic elements, typically romantic harmonic ornaments, and ongoing modulation are widely present.
A significant part of his oeuvre, in particular his piano and organ work, was published, partly on his own, but also by established companies such as Gevaert (Ghent), Breitkopf & Härtel (Leipzig) and Richault (Paris). His piano compositions include two concerts (opus 21 and 38), concert etudes, fantasies on other compositions and folk songs, danses modernes, and character pieces. For organ he wrote, among other works, études de genre and versets. In addition, Gregoir lists several unpublished works, such as masses, motets, a Te Deum, psalms, and cantatas.
The Rondo capriccioso in D minor was published in Ghent by Gevaert, and dedicated to the wife of Léopold Crépin, chief engineer of bridges and roads in West Flanders, who would become known for his role in the urban development of Ostend. The Rondo is mentioned in the 1855 Journal de la librairie. It is a virtuoso, toccata-like work with a chasing pace. The piece abounds in modulations, sequences and circles of fifths – typical features of Vanden Berghes style.
After a moderato introduction, lively in pace and dynamics but mild and gentle, the rondo theme (presto) is presented fortissimo con brio. Throughout the first three pages, the characteristic staccato theme of parallel thirds placed upon a repeated bass manifests itself in different keys. A second theme in A minor (piano scherzando, canto marcato) is characterized by a longer continuous line, and then further elaborated. Consequently, the main theme returns in its original key and dynamics, and is repeated several times at intervals. It then appears in a new shape and texture, followed by a repetition of the second theme. The virtuoso coda gives the tempo a final boost.
Liselotte Sels
Reprint of a copy from the library of the Royal Conservatory of Antwerp (KVC 54.528). This score was published in collaboration with the Centre for the Study of Flemish Music (www.svm.be) and Labo XIX&XX, a research group of the library of the Royal Conservatory of Antwerp.
Philippe Vanden Berghe
(Menen, 8. Dezember 1822 – Menen, 5. Januar 1885)
Rondo capriccioso pour piano, opus 25 (vor 1855)
Philippe Vanden Berghe stammte aus einer wohlhabenden Familie von Grundbesitzern und Anlegern in Menen, von denen einige auch in der Gemeindepolitik aktiv waren. Er selbst lebte schon ab seinem dreißigsten Lebensjahr als Privatmann. Um 1835 heiratete er Leonie Louise Mulle aus Ypern, mit der er acht Kinder hatte. Er bekleidete einige öffentliche Ehrenämter als Mitglied oder Vorsitzender von Kommissionen und Vereinen in Menen, Kortrijk und Roeselare, in denen er eine konservative Haltung an den Tag legte. Drei Jahre vor seinem Tod zog er sich aus unbekannten Gründen plötzlich aus dem öffentlichen Leben zurück.
Obwohl er keinen regulären Musikunterricht genoss, ließ Vanden Berghe sich als Geiger, Pianist, Organist und Komponist ausbilden. In Namur ging er bei ortsansässigen Musikern in die Lehre, darunter die Dirigenten Paul Wilbrant und Schröder. Edouard Grégoir zufolge, mit dem er befreundet war, unterhielt er Beziehungen zu mehreren bekannten Klaviervirtuosen seiner Zeit, dem Österreicher Henri Herz (1806-1888), dem Schweizer Sigismund Thalberg (1812-1871), dem Tschechen Julius Schulhoff (1825-1898) und dem Deutschen Ferdinand Hiller (1811-1885). Bei letzterem soll er auch Kontrapunktunterricht genommen haben.
Das kompositorischen Schaffen Van den Berghes entsprach dem Zeitgeschmack. Stilistisch steht er am Schnittpunkt französischer und deutscher Einflüsse. Die melodische Virtuosität steht bei ihm auf festem, harmonisch-kontrapunktischem Boden. Chromatische Elemente, typisch romantische harmonische Verzierungen und häufige Modulationen sind kennzeichnend für sein Werk.
Ein ansehnlicher Teil seines Œuvres, namentlich seine Klavier- und Orgelwerke, erschien im Selbstverlag oder bei eta-blierten Verlegern wie Gevaert (Gent), Breitkopf & Härtel (Leipzig) und Richault (Paris). Seine Klavierkompositionen umfassen zwei Konzerte (op. 21, op. 38), Konzertetüden, Fantasien über entlehnte Themen und Volkslieder, ‘Danses modernes’ und eine Reihe Charakterstücke. Für Orgel schrieb er unter anderem Charakteretüden und Versetten. Grégoir erwähnt noch andere Werke, die jedoch Manuskript geblieben sind: Messen, Motetten, ein Te Deum, Psalmen und Kantaten.
Das Rondo capriccioso in d-Moll wurde bei Gevaert in Gent herausgegeben. Es ist der Gattin von Léopold Crépin aus Lüttich gewidmet, dem Chefingenieur für Brücken- und Wegebau in der Provinz West-Flandern. Später wurde er bekannt durch die Neugestaltung der Stadt Ostende. Das Werk wird im Journal de la librairie von 1855 erwähnt. Es ist ein virtuoses, Toccata-artiges Stück in einem durchgehend jagenden Tempo. Es ist voller Modulationen, Sequenzen und Passagen durch den Quintenzirkel, alles typische Merkmale für den Stil Vanden Berghes.
Nach der Einleitung (moderato), beweglich in Tempo und Dynamik in einer leichten und zarten Atmosphäre, wird das Rondothema (presto) eingeführt in ff con brio. Das gut erkennbare Staccato-Thema in parallelen Terzen über einem ostinaten Bass erscheint auf den drei ersten Seiten in immer wieder anderen Tonarten. Für das zweite Thema in a-Moll (p scherzando, canto marcato) ist eine länger ausgesponnene Linie kennzeichnend, wonach das Ganze weiter ausgearbeitet wird. Schließlich kehrt das Hauptthema in der ursprünglichen Tonart und Dynamik wieder. Es wird mehrfach wiederholt, wenn auch mit Unterbrechungen. Gegen Ende hin erscheint es in einer neuen Form und Textur, wonach das zweite Thema auch noch einmal auftaucht. In der virtuosen Coda wird das Tempo noch etwas erhöht.
Liselotte Sels
(Übersetzung Michael Scheck)
Neudruck einer Kopie aus der Bibliothek des Königlichen Konservatoriums von Antwerpen (KVC 54.528). Diese Partitur wurde in Zusammenarbeit mit dem Studienzentrum für flämische Musik (www.svm.be) und Labo XIX&XX, einem Forschungszentrum der Bibliothek des Königlichen Konservatoriums Antwerpen herausgegeben.
Philippe Vanden Berghe
(Menen, 8 december 1822 – Menen, 5 januari 1885)
Rondo capriccioso pour piano, opus 25 (1855 of vroeger)
Philippe Vanden Berghe werd geboren in een gegoede Meense familie van grondbezitters en investeerders, van wie sommigen actief waren in de lokale politiek. Vanden Berghe werd zelf rentenier op zijn dertigste. Omstreeks 1853 huwde hij met Leonie Louise Mulle uit Ieper; ze zouden acht kinderen krijgen. Hij bekleedde enkele openbare functies als lid en voorzitter van raden en verenigingen in Menen, Kortrijk en Roeselare, waarbij hij een conservatieve koers voer. Drie jaar voor zijn dood trok hij zich om onbekende redenen plots terug uit het openbare leven.
Hoewel hij geen formeel muziekonderwijs volgde, bekwaamde Vanden Berghe zich in viool, piano, orgel en compositie. In Namen ging hij in de leer bij lokale musici, zoals de dirigenten Paul Wilbrant en Schröder. Volgens Edouard Gregoir, met wie hij bevriend was, onderhield hij contacten met verschillende bekende pianovirtuozen uit zijn tijd: de Oostenrijker Henri Herz (1806-1888), de Zwitser Sigismund Thalberg (1812-1871), de Tsjech Jules Schulhoff (1825-1898), de Duitser Ferdinand Hiller (1811-1885). Bij deze laatste zou hij tevens lessen in contrapunt genomen hebben.
Als componist absorbeerde Vanden Berghe de trends van zijn tijd. Hij bevindt zich stilistisch op het kruispunt van Franse en Duitse invloeden. Melodieuze virtuositeit wordt op een harmonisch-contrapuntische leest geschoeid. Chromatische elementen, typisch romantische harmonische versieringen, en doorgaande modulaties zijn alom aanwezig.
Een aanzienlijk deel van zijn oeuvre, met name zijn piano- en orgelwerk, werd uitgegeven, deels in eigen beheer, maar ook door gevestigde uitgeverijen zoals Gevaert (Gent), Breitkopf & Härtel (Leipzig) en Richault (Parijs). Zijn pianocomposities omvatten twee concerti (opus 21 en 38), concertetudes, fantasieën op bestaande thema’s en volksliederen, ‘danses modernes’, en heel wat genrestukken. Voor orgel schreef hij onder meer études de genre en zettingen van Bijbelverzen. Gregoir vermeldt daarnaast verschillende werken die in manuscript gebleven zijn: missen, motetten, een Te Deum, psalmen, cantates e.a.
Het Rondo capriccioso in d is uitgegeven in Gent bij Gevaert, en opgedragen aan de echtgenote van Léopold Crépin, de Luikse hoofdingenieur van de bruggen en wegen in West-Vlaanderen, die later bekend werd voor de stadsuitbreiding van Oostende. Het werk wordt vermeld in het Journal de la librairie van 1855. Het is een virtuoos, toccata-achtig werk, met een continu jagend tempo. Het stuk is doordrongen van modulaties, sequensen en kwintencirkelpassages – typische kenmerken van Vanden Berghes stijl.
Na een moderato inleiding, beweeglijk qua tempo en dynamiek maar in het algemeen licht en zacht van sfeer, wordt het rondothema (presto) gepresenteerd in ff con brio. Het herkenbare staccato thema van parallelle tertsen boven een herhaalde bas verschijnt de eerste drie pagina’s voortdurend in andere toonaarden. Een tweede thema in a (p scherzando, canto marcato) wordt gekenmerkt door een langere doorgaande lijn, en nadien verder uitgewerkt. Daarna komt het hoofdthema terug in de oorspronkelijke toonaard en dynamiek, en wordt het als dusdanig enkele keren met tussenpozen herhaald. Het verschijnt vervolgens in een nieuwe vorm en textuur, gevolgd door een herneming van het tweede thema. De virtuoze coda tenslotte drijft het tempo nog wat verder op.
Liselotte Sels
Herdruk van een kopie uit de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen (KVC 54.528). Deze partituur werd gepubliceerd in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be) en Labo XIX&XX, een onderzoeksgroep van de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen.