Ernest Van der Eyken

(Antwerpen, 23 augustus 1913 - Antwerpen, 6 februari 2010)

Refereynen ende liedekens

(1964)
Ernest Van der Eyken deed zijn hogere muziekstudies aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium van zijn geboortestad, waar hij bij eminente leraars in de leer ging. De muziektheoretische vakken volgde hij bij Jan Broeckx, Karel Candael, Edward Verheyden, Emiel-Constant Verrees en Lodewijk De Vocht, terwijl hij bij Napoleon Distelmans een eerste prijs altviool behaalde. Daarna volgde hij nog privélessen bij August De Boeck en Paul Gilson en kreeg hij in Salzburg dirigeerlessen van Clemens Krauss.
Van der Eyken had een lange en veelzijdige carrière als altist, pedagoog, administrator, dirigent en componist. Als altist speelde hij in de belangrijkste Antwerpse kamermuziekensembles en orkesten en als (gast)dirigent leidde hij het orkest van de Koninklijke Vlaamse Opera, de Philharmonie van Antwerpen, het Filharmonisch Kamerorkest van Antwerpen en het Omroeporkest. Bijzonder waardevol was de oprichting in 1963 van het Jeugd en Muziek Orkest van Antwerpen, een jeugdorkest dat hij tot 1976 zou leiden. Daarnaast gaf hij les aan muziekscholen in het Antwerpse. Een tijd lang werkte hij ook als regisseur voor de Vlaamse televisie, waar hij concerten met klassieke muziek regisseerde. Als bestuurder engageerde Van der Eyken zich in verschillende verenigingen en stichtingen, zoals de auteursrechtenvereniging SABAM.
Van der Eyken liet een eerder klein oeuvre na, met onder meer de (onuitgevoerde) opera Elckerlyc, werken voor strijkorkest, symfonisch orkest en harmonieorkest, kamermuziek, liederen en koorwerken. Opvallend is zijn voorliefde voor strijkinstrumenten, die tot uiting komt in zijn drie strijkkwartetten en strijkkwintet, zijn werken voor strijkorkest, de Twee melodieën voor cello en piano, Sonate voor altviool en Ballata (voor de verschillende strijkinstrumenten). Ook opvallend is de beknoptheid van zijn composities: zelden duurt een werk langer dan 20 minuten.
Zijn idioom wortelt in de traditie, waarbij hij een laatromantische expressie binnen klassieke structuren vormgeeft, al evolueerde hij op latere leeftijd wel naar een meer eigentijdse en vrij hermetische taal. In de jaren
1990 schreef hij onder meer nog Twee Goya’s voor brassband, Saxofoonkwartet, Poëma voor klarinettenensemble, een Klarinettenkwartet, de liedcyclus Zeven gedichten uit ‚De Tuin van Cathérine‘ op teksten van Jo Gisekin en een (onuitgevoerd) Pianoconcerto.
De suite Refereynen ende liedekens is een van zijn toegankelijkste en populairste werken en bestaat in verschillende bezettingen. De eerste versie voor strijkorkest schreef hij in 1964 voor het Jeugd en Muziek Orkest Antwerpen, later volgden versies voor harmonieorkest en voor fanfare (gepubliceerd door Scherzando in Antwerpen) en voor blaaskwintet (gepubliceerd door CeBeDeM in Brussel). In deze suite bewerkt Van der Eyken meerstemmig zes minder bekende Vlaamse volksliederen: Ik hoorde dees dagen (een maegdeken klagen), Jan Broeder vrijt een meisje zoet, Meisken jong, mijn maegdeken teêr, Kareltje Kareltje, Het windje dat uyt den Oosten waeyt en Een liedeken van den mey. Het eerste lied wordt aan het slot hernomen met het tweede deel van de titel van het volkslied: … een maegdeken klagen. Deze zes volksliederen komen, zij het soms onder een andere titel, voor in Het oude Nederlandsche lied (1903-1908), de monumentale volksliedverzameling van Florimond Van Duyse.
Dit attractieve werk verscheen, door de componist gedirigeerd, op de cd Ernest Van der Eyken: music for strings
(In Flanders’ Fields vol. 18, Phaedra 920 018). De duurtijd is ca. 8’30”. Deze uitgave werd geëditeerd door componist Wilfried Westerlinck.

Jan Dewilde

Deze partituur werd gepubliceerd in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek, waar ook de orkestpartijen kunnen worden aangevraagd. (www.svm.be).

Ernest Van der Eyken

(Antwerpen, 23. August 1913 - Antwerpen, 6. Februar 2010)

Refereynen ende liedekens

(1964)
Ernest Van der Eyken absolvierte sein Musikstudium bei hervorragenden Lehrern am Königlich Flämischen Konservatorium in seinem Geburtsort Antwerpen. In den musiktheoretischen Fächern waren Jan Broeckx, Karel Candael, Edward Verheyden, Emiel-Constant Verrees und Lodewijk De Vocht seine Lehrer. Napoleon Distelmans bereitete ihn für das Endexamen an der Bratsche vor. Anschließend nahm er noch Privatunterricht bei August De Boeck und Paul Gilson, in Salzburg belegte er einen Dirigentenkurs bei Clemens Krauss.
Van der Eyken konnte auf eine lange und vielseitige Laufbahn als Bratschist, Pädagoge, Administrator, Dirigent und Komponist zurückblicken. Er spielte Bratsche in den besten Antwerpener Kammermusikensembles und Orchestern und dirigierte die Orchester der Königlich Flämische Oper und der Antwerpener Philharmonie, das Philharmonische Kammerorchester von Antwerpen und das Rundfunkorchester. Besonders bemerkenswert ist die Gründung des Orchesters der Jeunesses Musicales Antwerpen (1963), einem Jugendorchester, das er bis
1976 auch selbst leitete. Außerdem unterrichtete er an Musikschulen in der Antwerpener Region. Einige Zeit war er auch als Regisseur beim flämischen Fernsehen tätig, wo er Konzerte mit klassischer Musik produzierte. Weiterhin engagierte Van der Eyken sich bei der Leitung verschiedener Vereine und Stiftungen, unter anderem der belgischen Agentur für Autorenrechte SABAM.
Van der Eyken hinterließ ein nicht sehr umfangreiches Gesamtwerk, darunter die unaufgeführte Oper Elckerlyc, Werke für Streichorchester, Sinfonieorchester und Blasorchester, Kammermusik, Lieder und Chorwerke. Auffallend ist seine Vorliebe für Streichinstrumente, wie sie zu Tage tritt in seinen drei Streichquartetten und dem Streichquintett, seinen Werken für Streichorchester, den Twee melodieën für Cello und Klavier, der Sonata für Bratsche und Ballata (für mehrere Streichinstrumente). Kennzeichnend ist auch die relative Kürze seiner Kompositionen: selten dauert ein Werk länger als 20 Minuten.
Sein Idiom erwuchs aus der Tradition, wobei er klassische Strukturen mit spätromantischem Ausdruck verband. Mit zunehmendem Alter entwickelte er eine zeitgemässere, allerdings auch weniger zugängliche Tonsprache. In den 1990er Jahren schrieb er unter anderem noch Twee Goya’s für Brassband, Saxofonquartett, Poëma für Klarinettenensemble, ein Klarinettenquartett, den Liedzyklus Zeven gedichten uit ‘De tuin van Cathérine‘ auf Texte von Jo Gisekin und ein (unaufgeführtes) Klavierkonzert.
Die Suite Refereynen ende liedekens ist eines seiner zugänglichsten und beliebtesten Werke. Es gibt sie in verschiedenen Besetzungen: die erste Fassung für Streichorchester schrieb er 1964 für das Orchester der Jeunesses Musicales in Antwerpen. Später folgten Umarbeitungen für Blasorchester und Blechbläserkapelle (herausgegeben bei Scherzando in Antwerpen), auch für Bläserquintett (herausgegeben bei CeBeDeM in Brüssel). Für diese Suite bearbeitet Van der Eyken sechs weniger bekannte flämische Volkslieder mehrstimmig: Ic hoorde dees dagen (een maegdeken klagen), Jan Broeder vrijt een meisje zoet, Meisken jong, mijn maegdeken teêr, Kareltje Kareltje, Het windje dat uyt den Oosten waeyt und Een liedeken van den mey. Das erste Lied wird am Ende wiederholt mit dem zweiten Glied der ersten Textzeile als Titel: ...een maegdeken klagen. Diese sechs Volkslieder finden sich, teilweise anders betitelt, in Het oude Nederlandsche lied (1903-1908), der monumentalen Volksliedersammlung von Florimond Van Duyse.
Das attraktive Werk erschien auf der CD Ernest Van der Eyken: music for strings, vom Komponisten selbst dirigiert (In Flanders’ Fields vol. 18, Phaedra 920 018). Die Aufführungsdauer beträgt ungefähr 8’30”.
Diese Ausgabe wurde von dem Komponisten Wilfried Westerlinck besorgt.

Jan Dewilde

(Übersetzung Michael Scheck)

Diese Partitur wurde herausgegeben in Zusammenarbeit mit dem Studienzentrum für flämische Musik. Aufführungsmaterial:

www.svm.be.

Ernest Van der Eyken

(Antwerp, 23 August 1913 - Antwerp, 6 Februari 2010)

Old Flemish folk suite

(1964)
Ernest Van der Eyken received his musical training at the Royal Flemish Conservatoire of his hometown, where he studied with eminent teachers. He was taught music theory by Jan Broeckx, Karel Candael, Edward Verheyden, Emiel-Constant Verrees and Lodewijk De Vocht, while he was awarded a first prize for viola under Napoleon Distelmans. After that, he took private lessons with August De Boeck and Paul Gilson, and he also studied conducting with Clemens Krauss in Salzburg.
Van der Eyken had a long and varied career as an viola player, pedagogue, administrator, conductor and composer. As a viola player, he played in the most prominent chamber music ensembles and orchestras of Antwerp, and he served as (guest) conductor of the orchestra of the Royal Flemish Opera, the Antwerp Philharmonic Orchestra, the Philharmonic Chamber Orchestra of Antwerp and the Radio Orchestra. One of his biggest accomplishments is the Youth and Music Orchestra of Antwerp, which he founded in 1963 and conducted until 1976. Van der Eyken was also a teacher at different music academies in the province of Antwerp. For a while, he worked as a director for the Flemish Radio and Television Network, directing various classical concerts. In addition, he sat in the board of many organisations and foundations, such as the copyright association SABAM.
Van der Eyken’s body of work is rather small and consists of, among other works, the opera Elckerlyc (which was never performed), compositions for string orchestra, symphonic orchestra and wind orchestra, chamber music, songs and choral music. He has a strong preference for string instruments, as evidenced by three string quartets and a string quintet, his compositions for string orchestra, the Two Melodies for Cello and Piano, Sonata for Viola and Ballata (for the different string instruments). Another striking element is the conciseness of his compositions: hardly any of his works are longer than twenty minutes.
His idiom is founded in tradition, giving expression to late-Romanticism within classical structures, although at a later age, he evolved towards a more contemporary, quite hermetic style. In the 1990s, he continued composing, writing various pieces including Two Goyas for Brass Band, Saxophone Quartet, Poem for Clarinet Ensemble, Clarinet Quartet, the song cycle Seven Poems from ‘The Garden of Cathérine’ to lyrics by Jo Gisekin and a (never performed) Piano concerto.
This Old Flemish folk suite is one of his most accessible and most popular works. He wrote the first version for string orchestra in 1964 for the Youth and Music Orchestra of Antwerp. Later, he also published versions for wind orchestra and brass band (published by Scherzando in Antwerp) and for wind quintet (published by CeBeDeM in Brussels). In this suite, Van der Eyken made polyphonic arrangements of six rather unknown
Flemish traditional folk songs: Ik hoorde dees dagen (een maegdeken klagen) (These past few days I heard a maiden weep), Jan Broeder vrijt een meisje zoet (Jan Broeder has a girl so sweet), Meisken jong, mijn maegdeken teêr (Young girl, my sweet maiden), Kareltje Kareltje, Het windje dat uyt den Oosten waeyt (The Wind Coming from the East) and Een liedeken van den mey (A Song of May). The first song is repeated at the end, with the second part of the title of the folk song: … a maiden weep. These six songs appear in The Old Dutch Song (1903-1908), Florimond Van Duyse’s monumental collection of traditional folk songs, although sometimes the songs have a different title.
This appealing work was conducted by the composer himself and can be found on the album Ernest Van der

Eyken: music for strings (In Flanders’ Fields vol. 18, Phaedra 920 018). Length: ca. 8’30”. This score was edited by composer Wilfried Westerlinck.

Jan Dewilde

(translation: Jasmien Dewilde)

This score has been published in collaboration with the Centre for the Study of Flemish Music. For the orchestral parts:

www.svm.be.

Ernest Van der Eyken

(Antwerpen, 23 augustus 1913 – Antwerpen, 6 februari 2010)

Refereynen ende liedekens

(1964)
Ernest Van der Eyken deed zijn hogere muziekstudies aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium van zijn geboortestad, waar hij bij eminente leraars in de leer ging. De muziektheoretische vakken volgde hij bij Jan Broeckx, Karel Candael, Edward Verheyden, Emiel-Constant Verrees en Lodewijk De Vocht, terwijl hij bij Napoleon Distelmans een eerste prijs altviool behaalde. Daarna volgde hij nog privélessen bij August De Boeck en Paul Gilson en kreeg hij in Salzburg dirigeerlessen van Clemens Krauss.
Van der Eyken had een lange en veelzijdige carrière als altist, pedagoog, administrator, dirigent en componist. Als altist speelde hij in de belangrijkste Antwerpse kamermuziekensembles en orkesten en als (gast)dirigent leidde hij het orkest van de Koninklijke Vlaamse Opera, de Philharmonie van Antwerpen, het Filharmonisch Kamerorkest van Antwerpen en het Omroeporkest. Bijzonder waardevol was de oprichting in 1963 van het Jeugd en Muziek Orkest van Antwerpen, een jeugdorkest dat hij tot 1976 zou leiden. Daarnaast gaf hij les aan muziekscholen in het Antwerpse. Een tijd lang werkte hij ook als regisseur voor de Vlaamse televisie, waar hij concerten met klassieke muziek regisseerde. Als bestuurder engageerde Van der Eyken zich in verschillende verenigingen en stichtingen, zoals de auteursrechtenvereniging SABAM.
Van der Eyken liet een eerder klein oeuvre na, met onder meer de (onuitgevoerde) opera Elckerlyc; werken voor strijkorkest, symfonisch orkest en harmonieorkest; kamermuziek, liederen en koorwerken. Opvallend is zijn voorliefde voor strijkinstrumenten, die tot uiting komt in zijn drie strijkkwartetten en strijkkwintet, zijn werken voor strijkorkest, de Twee melodieën voor cello en piano, Sonate voor altviool en Ballata (voor de verschillende strijkinstrumenten). Ook opvallend is de beknoptheid van zijn composities: zelden duurt een werk langer dan 20 minuten.
Zijn idioom wortelt in de traditie, waarbij hij een laatromantische expressie binnen klassieke structuren vormgeeft, al evolueerde hij op latere leeftijd wel naar een meer eigentijdse en vrij hermetische taal. In de jaren
1990 schreef hij onder meer nog Twee Goya’s voor brassband, Saxofoonkwartet, Poëma voor klarinettenensemble, een Klarinettenkwartet, de liedcyclus Zeven gedichten uit ‘De Tuin van Cathérine’ op teksten van Jo Gisekin en een (onuitgevoerd) Pianoconcerto.
De suite Refereynen ende liedekens is een van zijn toegankelijkste en populairste werken en bestaat in verschillende bezettingen. De eerste versie voor strijkorkest schreef hij in 1964 voor het Jeugd en Muziek Orkest Antwerpen, later volgden versies voor harmonieorkest en voor fanfare (gepubliceerd door Scherzando in Antwerpen) en voor blaaskwintet (gepubliceerd door CeBeDeM in Brussel). In deze suite bewerkt Van der Eyken meerstemmig zes minder bekende Vlaamse volksliederen: Ik hoorde dees dagen (een maegdeken klagen), Jan Broeder vrijt een meisje zoet, Meisken jong, mijn maegdeken teêr, Kareltje Kareltje, Het windje dat uyt den Oosten waeyt en Een liedeken van den mey. Het eerste lied wordt aan het slot hernomen met het tweede deel van
de titel van het volkslied: … een maegdeken klagen. Deze zes volksliederen komen, zij het soms onder een andere titel, voor in Het oude Nederlandsche lied (1903-1908), de monumentale volksliedverzameling van Florimond Van Duyse.
Dit attractieve werk verscheen, door de componist gedirigeerd, op de cd Ernest Van der Eyken: music for strings
(In Flanders’ Fields vol. 18, Phaedra 920 018). De duurtijd is ca. 8’30”. Deze uitgave werd geëditeerd door componist Wilfried Westerlinck.
Jan Dewilde